TVN Home » Nieuwsbrief » artikelen » De donkere kant van het licht, John Algeo

De donkere kant van het licht, John Algeo

14 december 2014

Een oud kabbalistisch motto stelt dat Demon est Deus inversus, ‘de duivel is de omgekeerde God’, ofwel ‘de duivel is een aanvulling op God.’ De Ierse dichter William Butler Yeats nam als zijn mystieke naam in de kabbalistische Orde van de Gouden Dageraad, de voorletters aan van dat Latijnse motto, D.E.D.I. Maar die letters vormen ook de Latijnse werkwoordsvorm dedi, wat betekent: ‘ik heb gegeven’ en suggereert dus woordspelig dat het duivelse een goddelijk geschenk is.

Yeats heeft vermoedelijk van het motto gehoord via Helena P. Blavatsky, die zijn lerares geweest was en het gebruikt had als onderwerp van een deel van haar grote werk De Geheime Leer. Dus wat is de geheime leer over dit motto en de donkere engel die daarin genoemd wordt? Blavatsky zegt hierover:

‘Deze symbolische zin is in zijn veelzijdige vormen in de ogen van alle latere dualistische religies – of liever theologieën – en vooral in het licht van het Christendom, ongetwijfeld hoogst gevaarlijk en destructief.’ (DGL, 1:411)

Zij voegt eraan toe dat het Christendom de figuur van Satan zeker niet heeft uitgevonden, want zo’n concept heeft altijd bestaan. De naam Satan in het Hebreeuws betekent ‘tegenstander’; hij is dus een personificatie van de onvermijdelijke evenwicht brengende krachten die in de natuur moeten bestaan: de schaduw waardoor wij licht herkennen, de nacht die de dagen scheidt, de koude zonder welke wij geen gevoel van hitte hebben.

Te zeggen dat de Duivel het omgekeerde of de aanvulling is van God is echter gevaarlijk, omdat het misverstand oproept, vooral bij degenen wier denken gevormd wordt door dualisme, die geest en materie, ziel en lichaam, de rechtvaardige en de onverlaat, de geredde en de verdoemde ziet als eeuwige tegenstellingen. Zij die in simpele tweedelingen denken hebben grote moeite om de onderliggende eenheid van alle diversiteiten te zien. Zij vinden het moeilijk zich voor te stellen dat Demon en Deus, de donkere en lichte engelen evenzeer boodschappers zijn van de Absolute Ene. Zij vinden het moeilijk om de duivel te geven wat hem toekomt.

Toch hebben in onze relatieve wereld van mayavische werkelijkheid alle dingen hun tegengestelde. Iets te weten is het te weten door de tegenstelling met iets wat dit niet is. Kennis impliceert tegenstelling. Zonder laag bestaat er geen hoog. Zonder ver is er geen dichtbij. Zonder pijn is er geen genot. Zonder dood is er geen leven. Zonder de duistere engelen zijn er geen lichte engelen. Zonder Demon is er geen Deus. In de eeuwigheid bestaan geen van dezen. In tijd kan niets bestaan zonder zijn complement. Dus wil de Elohim bestaan, dan moet ook Satan bestaan.

Blavatsky zegt: ‘Homogeniteit is één en ondeelbaar.’ En ‘heterogeniteit stamt met haar twee aspecten daarvan af – en is dus de in tweeën vertakte schaduw of weerspiegeling ervan – zodat ‘goddelijke homogeniteit in zichzelf de essentie van zowel goed als kwaad moet bevatten.’ (DGL 1:411-12)

Er zijn twee aspecten in deze leer die allebei even belangrijk zijn en zelfs complementair zijn. Zonder elk van beide is de leerstelling ‘zeker heel gevaarlijk’ omdat zij onderworpen is aan misverstand en perversie.

Het eerste aspect is dat wat wij kwaad en goed noemen beide afgeleid zijn van het goddelijke absolute:

‘Men kan niet beweren dat God de synthese van het gehele Heelal is, Alomtegenwoordig, Alwetend en Oneindig, en hem dan van het kwade scheiden. Omdat er in de wereld veel meer kwaad dan goed is, volgt hieruit op logische gronden dat God of het kwade in zich moet bevatten, dan wel er de directe oorzaak van moet zijn. Of dat hij zijn aanspraken op absoluutheid moet opgeven… In de beschouwingen van de kabbalisten wordt het kwaad overal als een KRACHT behandeld die het goede tegenwerkt, maar er tegelijkertijd onmisbaar voor is, omdat het er levenskracht en bestaan aan geeft die het goede anders nooit zou hebben.’ (DGL 1:413).

Dit eerste aspect van de Wijsheidslering over goed en kwaad stelt dat allebei die eigenschappen gelijkelijk aanwezig zijn in de goddelijke bron van alle dingen. Die lering wordt ook gevonden in de grote religieuze documenten van alle eeuwen en culturen. In de Bhagavadgita vereenzelvigt Krishna zich met alles in het universum, slecht en goed: ‘Ik ben het gokken van de oplichter, en de schittering van prachtige dingen.’ In de profetie van Jesaja (45:7) zegt de Almachtige ‘Ik vorm het licht, en schep duisternis: ik maak vrede, en schep kwaad: ik de Heer doe al deze dingen.’ De God van ons goede is evenzeer de God van ons kwade.

Het tweede aspect van de leerstelling is dat kwaad geen onafhankelijke realiteit is maar alleen maar het complement, de schaduw, van het goede:

‘Er bestaat geen malum in se (kwaad op zichzelf, iets dat inherent slecht is door zijn eigen natuur): alleen de schaduw van het licht; zonder deze zou het licht niet kunnen bestaan, zelfs niet in onze waarnemingen. Als het kwade verdween, zou het goede tegelijk daarmee van de aarde verdwijnen.’ (DGL 1:413)

Dus het kwaad is een realiteit, afgeleid van de bron van alle realiteit, maar het kwaad heeft geen onafhankelijk bestaan, daar het alleen maar het complement is waardoor wij het goede herkennen. Zij die het eerste aspect accepteren maar het tweede ontkennen zijn dualisten of atheïsten of vervloekers van God. Zij die het eerste aspect ontkennen maar het tweede accepteren verwerpen het bewijs van hun eigen zintuigen en houden tegen alle rede in staande dat pijn en verdriet niet bestaan.

‘Maar de occultisten… die in elke pijn en in elk lijden slechts de noodzakelijke weeën zien van de steeds voortgaande voortplanting – een reeks trappen naar een aldoor toenemende vervolmaking… beschouwen de grote Moeder [Natuur] anders. Wee degenen die leven zonder te lijden. Stilstand en dood zijn de toekomst van alles wat vegeteert zonder te veranderen. En hoe kan er een verandering ten goede zijn zonder een evenredig lijden in het daaraan voorafgaande stadium?’ (DGL 2:475)

Om ‘de grote problemen van leven, pijn en dood’ op te lossen, moeten wij ze ervaren. Om het idioom te gebruiken van hen die tegenwoordig keihard moeten werken: ‘Wie iets wil verdienen, moet daarvoor pijn lijden.’

Aldus stelt de leer van de wijsheidstraditie dat er maar één onuitputtelijke bron van realiteit is waaruit alle dingen ontstaan en zonder welke niets bestaat. En zij stelt verder dat intelligente krachten, afgeleid uit die bron, het universum zoals wij dat kennen tot stand brengen, en om dat te doen werken ze noodzakelijkerwijs met allerlei soorten dualiteit, ook die welke wij goed en kwaad noemen. Het proces van het goede verkrijgen omvat de inspanning van het kwade te ondergaan.

De duistere creatieve krachten

Sommige van de intelligente krachten of engelen, zoals wij ook wel de scheppende krachten in de kosmos noemen, werken samen om de substantie van het universum te verdichten, om bewustzijn in materie onder te dompelen en om het afgescheiden individuele bestaan te isoleren. Deze krachten die gewijd zijn aan dichtheid, onbewustheid en afgescheidenheid zijn de duistere engelen wiens doel is het voortkomen van het vele vanuit het Ene, de involutie van materie, leven en geest. Zij zijn de centrifugale, scheppende krachten die het vele voortbrengen uit het Ene.

Andere krachten werken om substantie te verfijnen tot subtielere bestaansvormen, om bewustzijn te vergroten en om het afgescheiden zelf te verbinden tot een netwerk van samenwerking en sympathie. De krachten, gewijd aan subtiliteit, bewustzijn en opnieuw verenigen zijn de stralende engelen wier doel is de bewuste, vrijwillige reïntegratie van het vele tot het Ene, de evolutie van het universum naar zijn omegapunt. Zij zijn de centripetale, regeneratieve krachten die het vele terugbrengen bij het Ene.

Blavatsky beschrijft het wereldproces als voortgaande langs drie parallelle lijnen: fysiek, intellectueel en monadisch of spiritueel. Die drie lijnen leiden respectievelijk naar de ontwikkeling van substantie, bewustzijn en eenheidsbewustzijn.

Langs de fysieke of substantiële ontwikkelingslijn wordt materie aanvankelijk steeds dichter totdat het een zeker dieptepunt van dichtheid bereikt, een bepaalde staat van onbegrijpelijke dichtheid, zoals in één van de zwarte gaten van het universum waar de fysieke wet zoals wij die kennen, niet geldt. Vanuit dat punt van maximale dichtheid ontwikkelt zich materie tot complexe maar ook tot ijlere toestanden – waar de materie die wij kennen meer lege ruimte is dan substantie en daarom al heel subtiel. De toekomst van materie is een toenemende etherealisatie.

Langs de intellectuele of bewuste ontwikkelingslijn wordt bewustzijn progressief ingeperkt naarmate het door de elementale rijken voortbeweegt, totdat het zijn dieptepunt bereikt in de minerale staat, waar zijn respons beperkt is tot wat wij chemische reacties e.d. noemen. Daarna evolueert het door de planten- en dierenrijken, waarin respons op het milieu en op andere wezens steeds scherper wordt, daar planten snel reageren op de fysieke omstandigheden om hen heen en dieren op andere wezens. Wanneer bewustzijn het menselijk rijk bereikt, bloeien innerlijke bespiegeling en zelfbewustzijn op. De mensheid is al een heel eind op weg naar toegenomen bewustzijn van het universum, maar voor ons liggen nog vergezichten van waarneming en kennis die wij ons nog maar nauwelijks kunnen voorstellen.

Op de monadische of spirituele ontwikkelingslijn wordt de Eenheid van de bron progressief verdeeld in kleiner en kleiner, steeds verder ingeperkte eenheden. Uiteindelijk is er inderdaad maar een Monade (uit het Grieks, het betekent ‘eenheid’). Maar naarmate die monade zich weerspiegelt in geëvolueerde materie en de ontwikkelde rijken van het leven, wordt hij voortdurend versplinterd, zodat het er voor zichzelf op lijkt alsof hij steeds beperkter en gefragmenteerder wordt. Aldus verdeelt zich het Ene blijkbaar in het vele.

Dit proces is ook wel beschreven als één van de ‘groepszielen’ die individualiseren. In het mineralenrijk worden enorme gebieden en soorten substantie bezield door één aspect van de monade. In het plantenrijk is het domein van elke straal van de monade sterk beperkt, maar omvat nog steeds hele soorten planten. In het dierenrijk is de monade nog beperkter, waar hij zich uitdrukt door een zich steeds verminderende reeks fysieke vormen. Onder de hogere diersoorten kan een enkele groepsziel (die één aparte straal van de monade vormt) zichzelf uitdrukken door middel van slechts een paar aparte lichamen tegelijk. Tenslotte bereikt in het mensenrijk de monadische lijn van ontwikkeling zijn dieptepunt, want ieder mens vormt een uitgesproken individualiteit, een volhardend stukje afgescheidenheid uit de primaire eenheid van bestaan.

In deze zin vormen wij mensen, in plaats van de kroon op de evolutie, zoals wij ons in alle ijdelheid zelf verbeelden, in feite het dieptepunt van de spirituele ontwikkeling. Als het meest individuele van alle wezens, zijn wij het meest afgescheiden van de goddelijke Eenheid en aldus het verst verwijderd van alle wezens van onze gemeenschappelijke bron. In ons bereikt de monadische ontwikkeling zijn laagste punt. Onze toekomst is bedoeld om verbindingen te herbevestigen, de schakels te smeden die ons terugbinden aan de Eenheid, om Eén te worden  – bewust, expres, uit eigen vrije wil. Op het omegapunt van de evolutie moeten wij samengaan zonder onze identiteit te verliezen, om de Eenheid te herscheppen, maar dan een Eenheid die zichzelf kent en zijn toestand heeft uitgekozen. Door de uitgaande fasen van deze drie ontwikkelingslijnen – de verdichting van de materie, de beperking van het bewustzijn en de individualisatie van de geest – zijn de duistere engelen de besturende krachten. Zij leiden de involutie van het universum. Zij maken het solide, niet reagerend en gefragmenteerd. Zij brengen de wereld teweeg. Zij zijn de scheppers.

Maar zodra eenmaal het dieptepunt van elke ontwikkelingslijn bereikt is en de krachten omkeren om uit die beperkingen te evolueren, worden de heldere engelen de leiders van de evolutie en wordt het werk van de duistere engelen kwalijk in de ogen van hen die evolueren.

Maar het werk van de duistere engelen gaat wel door: zwarte gaten verdichten nog steeds materie in de hele kosmos; bewustzijn vloeit nog steeds de minerale vormen binnen en wordt zo beperkt; levende wezens bewegen nog steeds in de richting van de spirituele afgescheidenheid van individualiteit. De impuls van de duistere engelen – de involutie van materie, bewustzijn en geest – is overal rondom ons. Maar het menselijk pad ligt nu in een andere richting, en dus is voor ons hun werk kwalijk geworden – niet slecht op zichzelf, niet malum in se, maar kwalijk in verhouding tot de richting die wij opgaan.

Als mensen waarderen wij het werk van de stralende engelen, omdat wij een eind op weg zijn langs de paden van verfijnde substantie en toegenomen bewustzijn, en wij de hoek om geslagen zijn op het pad naar spirituele eenheid – ofschoon wij net om de bocht zijn, zodat de oude krachten van afgescheidenheid nog sterk zijn in ons. Maar hoezeer wij ook sympathiseren met het opwaartse pad van evolutie en het werk van de stralende engelen, wij mogen niet neerkijken op dat andere. Het werk van de duistere engelen – het verdichten van materie, daar bewustzijn in uitstorten en aparte, uitgesproken centra van identiteit te maken – moet voorgaan. Het werk van de duistere engelen is noodzakelijk voor de totale ecologie van het universum. Zonder hen zou er niets te evolueren zijn en zouden de stralende engelen geen rol kunnen spelen.

De duistere engel binnenin ons

Maar terwijl wij het werk van de duistere engelen respecteren, moeten wij ervoor zorgen dat wij daar geen deel van gaan uitmaken. Onze lotsbestemming, ons dharma, ligt elders. Toch bestaat er nog de verleiding binnenin ons om het duistere pad te volgen. Die verleiding betreft niet de verdichting van de materie, want zwarte gaten zijn ver verwijderd van onze toestand in tijd en ruimte. Evenmin gaat het veel over de beperking van het bewustzijn, want wij zijn eeuwigheden geleden geëvolueerd uit het niet-reagerende mineralenrijk. Alleen bij wijze van uitzondering en in een pathologische toestand zinken menselijke wezens terug naar dierlijke of plantaardige toestanden van bewusteloosheid, en dan is het niet meer dan een tijdelijke regressie, die niet langer duurt dan de begrenzing van een levensloop en maar zelden zo lang.

Maar spirituele regressie is een andere zaak. Wij zijn pas net de hoek om in de monadische evolutie; wij zijn pas omhooggekomen uit het dieptepunt van spirituele isolatie en afgescheidenheid. Voor onze individualisatie waren de duistere engelen onze vrienden en gidsen. Wij hebben oude banden met hen die niet zo gemakkelijk los te maken zijn. Wij sympathiseren nog steeds met hun krachten; wij resoneren nog steeds met hun dissonerende melodieën. Zij zijn nog steeds binnenin ons.

Eén van de leringen van de wijsheidstraditie is dat wij samengestelde wezens zijn – niet alleen maar zielen met lichamen maar samenstellingen van principes die apart geëvolueerd zijn in de loop van eeuwigheden en samengebracht zijn om onze karakters te vormen. De elementen waaruit wij bestaan zijn als uitgesproken stralen van licht in verscheidene kleuren en intensiteit die samen focussen om een scene in een toneelstuk te verlichten. De lichten worden één verlichting, maar zij worden geprojecteerd uit verscheidene lampen en weerspiegelen de aard van die lampen.

De scheppingsmythe van De Geheime Leer van Blavatsky vermeldt een episode waarin de voorouders van de mensheid bespreken hoe ze ons zullen vormen en waaruit wij moeten gaan bestaan om een volledige mensheid te produceren (Anthropogenesis stanza 17; DGL 2:105). De Aarde verschaft ons grove fysieke lichaam, de Zonnegeesten geven ons levensenergie, de Maanvoorouders geven het model van onze persoonlijkheid, de Hitte van de Zon geeft ons begeerten; maar de mensheid heeft ook ‘een denkvermogen om het universum te omvatten’ nodig, en niemand kan de mensheid dat intellect geven, totdat de Zonen van Wijsheid hun licht bij het licht van de anderen voegen. Deze scheppingsmythe heeft allerlei interpretaties, maar één van de betekenisvolste is dat wij samengesteld zijn uit evolutionaire impulsen die historisch onafhankelijk van elkaar zijn, ook al zijn ze in ons verenigd.

Onze prehumane ontwikkeling was erop gericht ons spiritueel onafhankelijk te maken, om ons tot de unieke isolatie te brengen die de menselijke staat is – de toestand van individualisatie. De duistere engelen maakten ons menselijk door het individuele ego op te bouwen. Wij zijn de schepselen die alleen zijn. Naarmate wij evolueren van het menselijk naar het bovenmenselijk rijk, gaan wij van spirituele isolatie naar spirituele verbondenheid, integratie, onderlinge afhankelijkheid. Maar ons karakter is gevormd door de duistere engelen van spirituele isolatie en afgescheidenheid. En de effecten van hun inspanningen blijven sterk binnenin ons.

De bijbelse mythe van de zondeval kan gezien worden als een verwijzing naar deze menselijke individualisatie en zijn gevolgen. In die mythe worden Adam en Eva, die de proto-mensheid vormen, er door de slang (de duistere engel) toe gebracht de vrucht te eten van de Boom van Kennis. De kennis die de vrucht geeft is die van hun eigen afgescheiden identiteit. In hun ongehoorzaamheid aan het goddelijke verbod om te eten, doen zij hun afgescheiden wil gelden – zij worden kiezende individuen. Dat is de Erfzonde, de straf hierop is verbanning uit de eenheid van de Tuin van Eden naar de diversiteit van de gevallen wereld. En de eerste man en vrouw behouden de gevolgen van hun afscheiding en geven die door aan hun afstammelingen – een gevallen natuur en ontvankelijkheid voor de grillen en verleidingen van Satan, de tegenstander, de personificatie van spirituele afgescheidenheid.

In de sterke eenvoud van de mythe van de Zondeval en de Erfzonde schuilt een grote waarheid. Wij erven de effecten van ons verleden, en een handelen dat misschien noodzakelijk geweest is – een zoektocht naar kennis, een volwassen worden, een bereiken van zelfstandigheid – kan gevolgen hebben die, als ze niet worden ingeperkt, niet goed zijn voor onze verdere ontwikkeling. Goede dingen uit het verleden kunnen slechte dingen worden in de toekomst.

De duistere engelen gidsten ons naar menselijke onafhankelijkheid en hebben nog steeds een plaats in ons leven, want zij vormen de impuls voor het overleven van het zelf. Zij verheerlijken het ego. Zij zijn zelf-assertief. De menselijke samenleving heeft nog niet een stadium bereikt waarop wij zulke motieven voor actie kunnen ontberen. Ja zelfs, ofschoon die motieven in volwassen mensen getransformeerd moeten worden tot iets wat minder gewelddadig is en meer begrip toont voor anderen dan in de puberteit van onze mensensoort, zullen wij ze nooit helemaal kunnen missen. Want de wereld kan alleen vooruitgang boeken wanneer wij allemaal beurtelings aangetrokken worden door de twee polen van goed en kwaad – van eenheid en afgescheidenheid. Zoals Blavatsky het formuleerde: ‘In de menselijke natuur wijst het kwade alleen op de polariteit van stof en geeft, een strijd om het bestaan tussen de twee gemanifesteerde beginselen in Ruimte en Tijd; deze beginselen zijn uit zichzelf één, omdat ze zijn geworteld in het Absolute. In de Kosmos moet het evenwicht bewaard blijven. De werkingen van de twee tegengestelden brengen harmonie voort, evenals de middelpuntzoekende en middelpuntvliedende krachten, die onderling afhankelijk en voor elkaar noodzakelijk zijn – ‘opdat beide kunnen leven’.(DGL 1:416)

Om het evenwicht te bewaren en de harmonie binnen de menselijke constitutie tot stand te brengen, moeten alle krachten in evenwicht zijn – ook die van de duistere engelen. Hun krachten zijn collectief genoemd de Bewoner op de Drempel en de Jungiaanse psychologie personifieert ze als de Schaduw. In het Christendom worden ze aangeduid als iemands persoonlijke duivel.

De duivel binnenin ons krijgt misschien niet, zoals Wormwood van C.S.Lewis, brieven van zijn oom Screwtape, evenmin heeft hij misschien een even menselijke persoonlijkheid, noch is hij misschien even toegewijd aan de Christelijke variant van het dualisme; maar de persoonlijke duivel is meer dan een literaire conventie. Ieder van ons heeft impulsen, gewoontes en neigingen die aan elkaar klitten en waaraan een persoonlijkheid kan worden toegeschreven zoals die van Wormwood. De duistere engelen zijn kosmische krachten die de involutie van het universum leiden, maar het zijn ook psychologische krachten uit ons verleden die onze respons op het heden vormen.

De duistere engel vormt een deel van onszelf waarmee wij moeten afrekenen. Als de impuls om onszelf van anderen af te scheiden is het het spiegelbeeld van de heldere impuls om ons te verenigen met alle leven. Ons omegapunt is beide impulsen harmonieus te realiseren – als aparte individuen, ons te verenigen met alle andere aparte individuen in één enkel patroon van mededogen en welwillendheid. Aldus zijn zowel de heldere alsook de duistere engelen noodzakelijk voor ons. En wat het meest noodzakelijk is, is dat wij leren hoe we met beide moeten omgaan op hun juiste tijd en plaats en gebruik makend van hun juiste krachten.

Aan het eind van haar bespreking van het kabbalistische motto beschrijft Blavatsky een beeld van: ‘het “Magische Hoofd” in de Zohar, het dubbele Gezicht op de dubbele Piramide: de zwarte piramide die oprijst tegen een zuivere witte achtergrond, met een wit hoofd en gezicht binnen haar zwarte driehoek; de omgekeerde witte piramide – de weerspiegeling van de eerste in de donkere wateren, die de zwarte weerspiegeling van het witte gezicht vertoont…

Dit is het ‘astrale licht, of DEMON EST DEUS INVERSUS.’ (DGL 1:424).

Uit: the Quest van maart-april 2005

Vertaling: A.M.I.

John Algeo is emeritus hoogleraar van de University of Georgia (V.S.) en internationaal vice-voorzitter van de Theosophical Society. Dit artikel is herdrukt uit het boek  Angels and Mortals: Their Co-Creative Power van Maria Parisen.

Bronnen

DGL: De Geheime Leer van H.P. Blavatsky