TVN Home » Nieuwsbrief » artikelen » “Het tijdloze menselijke probleem” door Radha Burnier

“Het tijdloze menselijke probleem” door Radha Burnier

29 april 2016

Het algemene menselijke probleem dat altijd al heeft bestaan, is deel van het menselijk bewustzijn. Het betreft de ellende die mensen voor zichzelf creëren, terwijl ze gevangen zijn in de illusie dat hun problemen veroorzaakt worden door externe factoren. Maar de mens heeft ook de mogelijkheid om alle problemen op te lossen, en volledig vrij te worden van alle ellende. Als ons hart erkent dat het enorme menselijke probleem door onszelf in het leven geroepen is, en wij ernstig en vastberaden proberen te ontdekken wat de oplossing is, wordt het misschien mogelijk om ‘erachter’ te komen en iets te ontdekken van veel groter belang dan simpele kennis.

Het ervaren van schoonheid, van eenheid, van doel is juist het hart van theosofie. Dat is de religieuze geest die ons ertoe beweegt de waarheid van het leven te beseffen. Men zegt dat zelfkennis de basis is van alle andere kennis.

Over dit thema schrijft Radha Burnier, president van de internationale Theosophical Society, in dit artikel.

Het tijdloze menselijke probleem

In de brieven van de Meesters van Wijsheid staat de zin: ‘Om waar te zijn, moeten religie en filosofie de oplossing tot ieder probleem bieden.’ Maar de religies die wij kennen doen het tegenovergestelde; zij scheppen problemen en genereren bittere tegenstellingen en twisten onder hun volgelingen. De Mahatma die deze zin schreef, verwees klaarblijkelijk met het woord ‘religie’ naar iets dat radicaal anders was dan wat de meeste mensen zien als religie.

Mevrouw Blavatsky schreef dat theosofie niet zomaar een religie is; het is religie zelf: het is de Wijsheidsreligie die tijdloos is. Wanneer mensen religie vastpinnen op een bepaald gebied, een geografische locatie of een persoon, hoe vooraanstaand ook, dan verwordt het tot een dood of stervend systeem, met zijn eigen dogma’s, praktijken, bijgeloof enzovoort. Een vlinder is prachtig zolang hij leeft en actief is, maar wanneer mensen de vlinder vangen en hem vastprikken in een boek gaat de schoonheid verloren. Dus is religie die wij beperken tot een tijd en een context volgens onze eigen conditionering, nauwelijks religie in de ware zin.

Ware religie is tijdloos, deels omdat deze zich richt op het algemene menselijke probleem. Dit menselijk probleem heeft altijd al bestaan en is tijdloos, inclusief de misère die mensen voor zichzelf creëren, terwijl ze gevangen zijn in de illusie dat hun problemen veroorzaakt worden door externe factoren.

Het menselijk probleem bestond al vóór het begin van de tijd, hetgeen leidt tot de observatie in bepaalde religies dat lijden geen begin kent. De constitutie van de mens, zoals gevormd uit een brede evolutionaire achtergrond, lijkt zelf de oorzaak van verwarring en ellende te zijn. Maar inherent aan het menselijk bewustzijn is ook de mogelijkheid voor hem om alle problemen op te lossen, en volledig vrij te worden van alle ellende. Dit is een essentieel onderwerp in het hart van iedere religie wanneer het goed begrepen wordt; en de waarde van religie ligt in haar vermogen om licht op dit onderwerp te werpen.

Daar theosofie geen religie is maar religie per se, heeft zij in haar kern het begrijpen van het menselijk probleem. Misschien zeggen sommige mensen: “Waarom hebben we het niet over het probleem van dieren die lijden met miljoenen tegelijk?”, enzovoort. De reden hiervoor is dat deze andere problemen alleen maar gecreëerd worden door mensen die geen begrip hebben.

De natuur heeft een prachtige manier van het coördineren en harmoniseren van alles, en niets wat een volledig deel is van de natuur hoeft te worden verbeterd door menselijk vernuft. De problemen die de schepselen van de natuur ervaren zijn het resultaat van menselijk ingrijpen. De religieuze oriëntatie, of het nu iemand is met het etiket Boeddhist, Moslim, Christen of Hindoe, wordt gekenmerkt door ernstige bezorgdheid over dit tijdloze probleem. Dit is niet hetzelfde als er over nadenken, maar is een ernstig overwegen in ons hart en geëngageerd denken over een mogelijke uitweg.

De heer Boeddha onderwees de vier Nobele Waarheden die zich concentreren op dit centrale feit. Hij vroeg mensen niet om in abstracta te geloven en evenmin gaf hij hen een theologie om blindelings te aanvaarden. Hij zei: kijk naar het feit van misère, dat een immer aanwezig aspect geweest is van het menselijk leven, sinds de mens geschapen werd. Iets in de mens verandert alles in een vorm van lijden. Door meditatie, hierover en over de andere Nobele Waarheden waarover de Boeddha sprak, wordt de deur naar bevrijding open gezet.

Het is gemakkelijk om te theoretiseren en intellectueel te beweren “Ja, lijden is nu eenmaal altijd het lot van de mens geweest”. Voor ieder van ons zonder uitzondering is dit besef van immens belang. Wij moeten zelf ontdekken wat in het menselijk denkvermogen de aanleiding kan zijn voor eindeloos fysiek lijden, mentale kwelling, emotionele frustratie en vele andere pijnlijke situaties.

Worden onze problemen veroorzaakt door innerlijke beperkingen waarvan wij ons niet bewust zijn?   Zijn wij zelfs onwetend met betrekking tot de eigenschappen die wij bezitten, afgezien van de voor de hand liggende zoals het intellect, zintuiglijke waarnemingen enzovoort, ook al hebben buitengewone mannen en vrouwen diepe inzichten ontwikkeld en het bestaan ervan aangetoond?

Het lijkt alsof de gemiddelde mens zich evenmin bewust is van zijn eigen vermogens of beperkingen. Dus gaat hij maar door de zaden te zaaien van verwarring, conflict en ontevredenheid.

In zijn boek Superforce schrijft Paul Davies, de vooraanstaande natuurkundige, een afsluitend hoofdstuk over ‘Eenheid’, dat suggereert dat moderne studies op het gebied van de fysica en andere wetenschappen leiden tot overtuigend bewijs dat het universum een eenheid is. Er is geen tegenstrijdigheid gevonden tussen de verscheidene wetten die er bestaan, hetgeen op zichzelf al een wonder is. Geen enkele wet botst met een andere; aan de andere kant is er een verbijsterende coherentie, integratie en eenheid in het universum.

Hij zegt:

Een overzicht van de hemel wijst uit dat de sterren sterk lijken op onze zon, en andere melkwegstelsels lijken ook op onze eigen Melkweg zowel qua afmeting als qua structuur. Een nadere analyse toont aan dat deze verafgelegen lichamen zijn samengesteld uit dezelfde atomen die wij op aarde vinden… De fysieke processen die plaatshebben in de verst verwijderde gebieden van de kosmos lijken precies dezelfde te zijn als de processen die voorkomen in onze eigen kosmische buurt. Het allerbelangrijkste is dat de krachten van de natuur universeel zijn. Het vermogen van de elektromagnetische kracht in verafgelegen quasars kan worden afgeleid uit een nauwkeurige bestudering van hun lichtspectra. Er is geen merkbaar verschil met de elektromagnetische kracht die wij waarnemen in het laboratorium….

Het universum is buitengewoon eenvormig… het wetenschappelijke beeld van de kosmos is er dus één van uniformiteit, coherentie en eenvoud op grote schaal… de instructies voor het bouwen van een coherente, uniforme kosmos zijn vervat in de wetten van de natuurkunde.’ (pp. 208-9)

Professor Davies zegt verder:

Het grote en het kleine, het globale en het lokale, het kosmische en het atomische zijn onderling steunende en onafscheidelijke aspecten van de realiteit. De één kan niet bestaan zonder de ander. De nette oude reductionistische idee van een universum dat alleen maar de som is van de onderscheidende delen wordt volledig in diskrediet gebracht door de nieuwe fysica. Er bestaat eenheid in het universum, en wel één die veel dieper gaat dan alleen maar een uitdrukking van uniformiteit. Het is een eenheid die stelt dat er zonder alles, niets kan zijn.’ (p.221)

Maar andere geniale wetenschappers zien zo’n eenheid niet en accepteren niet dat er coherentie is. Een horloge met talloze onderdeeltjes die allemaal tegelijk functioneren suggereert dat er een horlogemaker is. Op soortgelijke wijze suggereert een universum dat zo mooi werkt, een doel. Waarom zien sommige mensen coherentie, eenheid, schoonheid en eenvoud, terwijl anderen die net zo knap zijn, dat niet inzien? Is er een andere eigenschap nodig om tot een dimensie door te dringen waarin deze kwaliteiten geopenbaard worden?

Zoals Jiddu Krishnamurti herhaaldelijk aangaf is elke vorm van zogenaamde kennis die wij verwerven, beperkt. Kennis kent haar eigen plaats; om een vliegtuig te maken, bijvoorbeeld, moeten mensen de vereiste kennis bezitten. Maar om het eeuwenoude menselijke probleem te kunnen begrijpen, is iets meer dan dit soort kennis noodzakelijk. Dit is een simpel feit dat de grote meerderheid van de mensen negeert. Omdat wij de waarde van het ontwikkelen van onze karaktereigenschappen niet erkennen, verbeelden wij ons dat er niets anders is dan wijzelf.

De essentie van religie is het appel dat het doet op ieder individueel mens om zijn of haar beperkingen te erkennen, en zich bewust te worden van wat daarachter ligt. Hoe ver daarachter of wat daarachter is, kunnen wij niet zeggen. Zelfs de Boeddha zinspeelde op het bestaan van het transcendentale, het onmeetbare.

Hij zei:

Er bestaat een ongeborene, een ongewordene, ongemaakte en ongeconditioneerde. Als er geen ongeborene, ongewordene, ongemaakte en ongeconditioneerde was, dan zou er geen verlossing zijn van het geborene, gewordene, gemaakte en geconditioneerde. Aangezien het ongeborene, ongewordene, ongemaakte en ongeconditioneerde bestaat, bestaat er bevrijding van het geborene, gewordene, gemaakte en geconditioneerde.’ (Udana 80-81)

Leraren die meer theorieën, speculaties en lege verbale kennis wilden vermijden, weigerden over het transcendentale te praten; toch hebben zij gesuggereerd dat het bestaat.

De Upanisjaden gebruiken de term DAT voor de ongekende Realiteit, en ‘dit’ voor de fenomenale wereld die wij kennen; hoe meer wij weten over ‘dit’ hoe meer wij denken dat wij weten. Maar niets wat we weten over ‘dit’ kan ons bewust maken van DAT, tenzij onze hogere vermogens zich ontwikkelen. In de Bhagavad Gita vertelt Sri Krishna aan Arjuna, die kennis ‘zonder reserves’ verlangde over de goddelijke glorie van het Opperwezen die in alle werelden doordringt, dat er een glimp kan worden opgevangen van die andere natuur, aangezien het zichzelf manifesteert in alles wat bestaat, zelfs in het ‘gokken van een oplichter’. Maar het is te uitgebreid om volledig geopenbaard te worden.

Wanneer wij zeggen dat de Mahatma KH dit gezegd heeft, en de Mahatma M. dat gezegd heeft, herhalen wij alleen maar woorden en ideeën. Maar met behulp van wie het ook gezegd heeft, of het nu Krishnamurti was of de Mahatma’s of de Boeddha, of een onbekende Heilige Man ergens, als ons hart erkent dat het enorme menselijke probleem door onszelf in het leven geroepen is, en wij ernstig en vastberaden proberen te ontdekken wat de oplossing is, wordt het misschien mogelijk om ‘erachter’ te komen en iets te ontdekken van veel groter belang dan simpele kennis. Het ervaren van schoonheid, van eenheid, van doel is juist het hart van theosofie. Dat is de religieuze geest die ons ertoe beweegt de waarheid van het leven te beseffen. Men zegt dat zelfkennis de basis is van alle andere kennis. Als wij tevreden zijn met onze beperkte eigenschappen, als wij ons verbeelden dat onze blindheid helderziendheid is, dan blijven wij steken in onze ellende.

Uit: The Theosophist van oktober 2004

Vertaling: A.M.I.