TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2005 » Februari » Gaat de weg al maar omhoog? Mary Anderson
Post image for Gaat de weg al maar omhoog? Mary Anderson

Gaat de weg al maar omhoog? Mary Anderson

Christina Rosetti schreef het volgende prachtige vers in de vorm van vraag en antwoord:

‘Gaat de weg al maar omhoog?’

‘Ja, helemaal tot aan het eind.’

‘Neemt de dagelijkse reis de hele dag lang in beslag? ‘

‘Van de ochtend tot de avond, mijn vriend.’

Ontmoedigen deze regels ons? Is er geen onderbreking behalve ’s nachts wanneer onze uitgeputte ledematen en vermoeide hersens zich kunnen herstellen? We kunnen veronderstellen, dat het gedicht symbolisch is en verwijst naar onze levensreis; maar we kunnen het ook toepassen op onze reis door vele levens heen op aarde, of misschien op het spirituele Pad.

Wij kunnen licht werpen op de betekenis van een symbool door de letterlijke betekenis er van te onderzoeken. Hebben wij niet allemaal eens een steile heuvel beklommen? Wij hebben misschien zelfs wel een berg beklommen en een steil pad vol stenen gevolgd op een odyssee waar schijnbaar geen eind aan kwam. Dan mogen we zeker vragen: ‘gaat de weg al maar omhoog?’

Maar is het wel allemaal zwaar werk? Er kunnen veel compensaties zijn. Als je een berg opgaat, wordt het uitzicht in toenemende mate mooier en zelfs adembenemend. Misschien ontdekken we kleine alpenbloemen ontdekken en majestueuze winterharde bomen, die in de vallei beneden niet groeien. De lucht wordt zuiverder en ijler. Als we langzaam maar zeker verder gaan wordt onze lichamelijke conditie in toenemende mate beter en ook de vaardigheid om steeds hoger te klimmen neemt toe. Er is voldoening dat we ‘iets geprobeerd  en ook gedaan hebben. ‘Wij zien misschien wel een glimp van de bergtop of bereiken die ook.

Mary Anderson is Internationaal Secretaris van de Theosofische Vereniging en heeft over de hele wereld vele lezingen gegeven

Theosofia 106/1 · februari 2005        33

De weg omhoog als symbool stelt ons pad in deze incarnatie voor of door vele incarnaties heen, of uiteindelijk het spirituele Pad. De weg omhoog kan ook het pad van de mensheid in het algemeen voorstellen of het levenspad zelf door de verschillende rijken van de natuur heen. Laten we de vreugden van deze symbolische klimtocht en hun betekenis in de grote pelgrimstocht van het leven eens overwegen.

Ten eerste: wanneer we op vlak land staan kunnen we na elkaar een veld, een dorp, een bos, een boerderij passeren, maar vanaf een bepaalde hoogte zien we al deze kenmerken tegelijkertijd, we realiseren ons hoe ze bij elkaar horen, hoe ze in harmonie met elkaar zijn. Wij komen misschien wel tot een nieuwe manier van naar het leven kijken, een holistische kijk. We beginnen te zien hoe de dingen bij elkaar horen, hoe ze elkaar completeren, hoe zaken die tegengesteld lijken in werkelijkheid complementair zijn. Door de relatie tussen de dingen te zien, kunnen we ze beter begrijpen, wijsheid en dieper inzicht ontwikkelen. We kunnen zelfs ook schoonheid opmerken in dat wat we eerst als lelijk of slecht beschouwden. Want dat speelt ook een rol in het leven. Denk bijvoorbeeld aan de kracht die we verworven hebben toen we tenslotte verleiding konden weerstaan. Uit zo’n totaalbeeld van de dingen kunnen we diepe inspiratie opdoen.

Ten tweede: we ontdekken kleine alpenbloemen ontdekken en majestueuze winterharde bomen die niet in de vallei beneden groeien. Wij kunnen daardoor gevoeliger worden en datgene waarnemen wat we eerder niet gezien hebben, wat zeldzaam en kostbaar is.

Ten derde: de lucht wordt zuiverder en ijler. Is dit ook niet een aanduiding dat ook wij onvermijdelijk zuiverder en gevoeliger  voor zuiverheid worden als wij omhoog gaan?

Ten vierde: alles wat we leren door de discipline die nodig is voordat we in die zuivere sfeer  komen, heeft betrekking op het dagelijks leven en ook op het geestelijk leven met zijn uitdagingen en verleidingen.Toch moeten wij niet te veel van onszelf eisen, maar langzaam maar zeker voortgaan en af en toe over een bergriviertje springen als dat nodig is.

Ten vijfde: het geeft grote voldoening om ‘iets geprobeerd en ook gedaan te hebben.’ Waarom beklimmen mensen tegenwoordig nog bergen? Zij kunnen de top sneller en comfortabeler bereiken door een bergtrein, een kabelbaan of skilift te nemen. Toch klimmen zij nog te voet, omdat er iets creatiefs zit in het zelf moeite doen voor iets en er ontstaat een grotere persoonlijke relatie met de berg en haar flora en fauna. Mechanische hulpmiddelen om bergen te beklimmen kunnen vergeleken worden met het ‘high’ worden door drugs om de berg van de extase te beklimmen. Maar dan verdienen we deze berg niet, omdat we geen moeite hebben gedaan om haar voor onszelf te winnen: we hebben haar overweldigd. Wij kunnen niet op de top staan en waarschijnlijk tuimelen we er weer van af en bezeren ons.

Ten zesde: we kunnen misschien een blik op het einddoel werpen – de bergtop – en die blik kan ons inspireren. Annie Besant beschrijft in haar boek ‘In de buitenhof’ de weg en de bergtop zelf:

‘Ik zie een grote berg in de ruimte staan, met een weg die er om heen loopt.’

Zij zegt dat deze weg naar een heel grote tempel leidt op de top van de berg – het einddoel van de pelgrimstocht. De pelgrims op de weg dwalen rond, omdat ze niet beseffen dat er een doel is of omdat ze dat doel niet zien. Maar er zijn kortere wegen recht naar de bergtop toe, paden die beklommen kunnen worden ‘als het hart van de reiziger dapper is en zijn ledematen sterk zijn.’  De eerste stap op zo’n steil pad wordt gezet wanneer iemand voor de eerste keer betekenis in de reis ziet, een doel en een einddoel.

Dus, ten zevende: we kunnen de bergtop naderen en zelfs bereiken. Er zullen zeker hogere bergen zijn om te beklimmen, maar die zijn nu buiten ons bereik.

34        Theosofia 106/1 · februari 2005

Andere metaforen die afgeleid zijn van het beklimmen van een berg verwijzen ook naar  de geestelijke weg, zoals de volgende woorden uit de geschriften van Madame Blavatsky:

‘Er is een weg steil en doornig, geplaveid met allerlei gevaren, maar toch een weg en hij leidt naar het ware hart van het universum.’ Hier worden weer de moeilijkheden en gevaren van dit pad naar voren gebracht, maar ook  het einddoel in al zijn schoonheid: het ware hart van het universum. Het citaat gaat dan verder met het aanstippen van de kwaliteiten die vereist zijn, wil, liefde en wijsheid en de uitwerking daarvan. ‘Er is geen gevaar dat onverschrokken moed niet kan overwinnen.’ –  waarmee wilskracht wordt bedoeld. ‘Er is geen beproeving die vlekkeloze zuiverheid niet te boven kan komen.’ Is Liefde niet de grote zuiveraar? ‘Er is geen beproeving die een sterk weten niet kan doorstaan.’ – een verwijzing  niet alleen naar verstand maar ook naar wijsheid. En groot is de beloning: ‘Voor hen die met succes op weg zijn, is er een beloning die ons begrip te boven gaat: het vermogen om de mensheid te zegenen en te redden.’ Voelen wij er iets voor om zo’n pad te betreden? Zo niet, dan hoeven wij niet te wanhopen. ‘Voor hen die falen zijn er andere levens waarin het succes kan komen.’

In een prachtig gedicht met de titel ‘De zoektocht’, gepubliceerd in The Theosophist van oktober 1995, schreef Ianthe Hoskins:

Er is voor mij geen pad, geen god, geen gids;

Ik vlucht weg van het licht en de hand die mij leidt;

Ik heb geen zwaard, geen staf, geen vriend naast mij;

Alleen, onbewapend, zoek ik een onbekend land.

Met gekneusde vingers en bloedende voeten,

Loop ik alleen, terwijl om mij heen en voor mij

de ene na de andere vijand mij aanvalt, en ik begroet hen

als vrienden die me naar de onbekende kust leiden.

Geef me geen raad, bied me geen hulp aan,

Laat er geen ster zijn in mijn ondoordringbare nacht;

Alleen, alleen moet ik reizen

Door het donker hier naar het licht daarginds.

Zo zal de pelgrim weten waar hij vandaan kwam,

Laat de vonk één zijn met de eeuwige Vlam.

Als we iets zoeken, moeten we het op een bepaald moment verloren hebben. We moeten onze ware aard op een bepaald ogenblik verloren hebben. Als we spreken over de regeneratie van de mensheid, dan moet er generatie geweest zijn en daaropvolgend degeneratie.

Dit proces van generatie, degeneratie en regeneratie wordt vaak voorgesteld als een gebogen lijn, die een neergang in het dal voorstelt en een opstijgen uit het dal. Het Goddelijke, het Absolute, of Parabrahman emaneert of brengt uit zichzelf geest en materie voort. Geleidelijk aan zinkt de Geest steeds dieper in de materie en terwijl deze het mineralenrijk bezielt, verliest hij alle bewustzijn van zijn goddelijke oorsprong. Dit is degeneratie vanuit  het oogpunt van de geest. Maar de geest is (hoewel slapend) aanwezig in zijn mineralen schil en als de tijd daar rijp voor is begint hij met zijn regeneratie. Na lange eeuwen, droomt die manifestatie van de geest in zijn slaap en bezielt het plantenrijk, dan ontwaakt hij en bezielt het dierenrijk en verkrijgt zelfbewustzijn en bezielt mensen. Hij gaat door met het proces van regeneratie, totdat hij terugkeert tot volledig geestelijk bewustzijn in een mensheid van rechtvaardige mensen die volmaakt zijn geworden.

De mensheid zelf volgt hetzelfde pad. Vanaf de geboorte of generatie van individuele menselijke zielen, onervaren, zwak als baby’s of als kleine kinderen, geven ze toe aan allerlei verleidingen, waardoor ze in een staat van materialisme, geweld en volkomen zelfzucht afdalen; d.w.z. zij degenereren, totdat zij tenslotte langzaam en op pijnlijke wijze omhoog moeten klimmen langs de steile, doornige en gladde helling die naar hun regeneratie leidt.

Theosofia 106/1 · februari 2005        35

Dit proces is verwant aan de successievelijke dominantie van elk van de drie guna’s of vermogens van de natuur. Tamas of inertie, komt overeen met de pas gegenereerde mens: onschuldig, die zich niet kan verdedigen, passief, misschien in een stadium voordat het denkvermogen is ontwikkeld. Met de ontwikkeling van manas, het intellect dat eerst beheerst wordt door kama, de aard van de begeerte, begint het rijk van rajas, passie, opgewondenheid en mogelijk totale zelfloosheid. Maar het bevredigen van de passies, van alle gedachten en emoties die wreed en zelfzuchtig zijn, brengt als nasleep pijn mee en zo begint het menselijk ras langzaam maar zeker, in het begin om die pijn te vermijden, de weg op te gaan die naar de vrede en harmonie van sattva en zelfs voorbij de guna’s leidt.

Naarmate de tijd verstrijkt, wordt het Pad van regeneratie steeds steiler, waarbij de steilere hellingen, als ze niet al sowieso het echte spirituele Pad vormen, dan toch de weg vormen die naar dat Pad toe leidt. De mensheid in haar geheel is er nog niet klaar voor om de steilere hellingen te beklimmen. Dit is duidelijk als we zien hoe de wereld er aan toe is. Alle problemen in onze wereld worden door de mens veroorzaakt. Catastrofen in de natuur zijn eenvoudigweg de verdediging van de natuur tegen de menselijke dwaasheid.

Een paar individuele mensen zijn er misschien klaar voor – of er aan toe om zich voor te bereiden om er klaar voor te zijn – om te proberen dat Pad omhoog te gaan. Waarom lijkt het een klimmen omhoog? Misschien omdat we gewend zijn naar beneden te gaan! Tot nu toe hebben we de weg van de minste weerstand gevolgd, de wet van groei m.b.t. de materie, of hebben we voor onszelf gepakt wat we pakken konden. Maar de wet op het pad van regeneratie is de wet van geven zonder te kijken wat het kost, de wet van onvoorwaardelijk liefhebben, de wet van opoffering, niet om er iets bij te winnen, maar om anderen te helpen zonder te denken aan beloning of dankbaarheid. Tot nu toe wilden we uitblinken. Nu maakt het ons niets meer uit wat andere mensen van ons denken. We willen zelfs niet onbetekenend lijken in hun ogen. Onnoemelijk lang hebben we gevoeld dat we individuen waren, en nu gaan we ons steeds meer realiseren dat we één zijn met anderen. We kunnen het werk dat omhoog leidt op ons nemen door het inzicht in de waarheid van de eenheid of uit liefde, of eenvoudigweg omdat we niet anders kunnen. Alleen door onszelf te vergeten kunnen we de weg vinden die de helling opgaat helemaal tot aan het eind.

En wat is dat einde? Het gedicht verwijst naar de dagreis als zeer zwaar, die van de morgen tot de avond duurt, maar het troost ons met de verzekering van een nacht vol rust. Zoals de nacht volgt op de dag, zo volgt rust op arbeid en dood op een mensenleven. Kan de moeite die we ons getroost hebben in de vele levens niet gevolgd worden door een toestand die, als het dan al geen rust is, dan toch op de een of andere manier de noodzakelijke tegenhanger van dagwerk is?

Het gedicht vervolgt:

‘Maar is er een rustplaats voor de nacht?

Een dak voor als de langzame donkere uren beginnen?

Zal de donkerte dat niet voor mijn aangezicht verbergen?’

‘Je kunt die herberg niet missen.’

We weten niet wat ons wacht wanneer onze arbeid ten einde is, we kunnen ons er dus zorgen over maken. Maar zoals we lezen in Aan de Voeten van de Meester:

‘Als gij uzelf geheel vergeten hebt, kunt gij er niet meer over denken, wanneer dat zelf bevrijd zal zijn, of wat soort van hemel het zal verkrijgen.’

Dan volgt een andere bezorgde vraag: ‘Zal ik andere pelgrims ontmoeten in de nacht?

36        Theosofia 106/1 · februari 2005

’En het antwoord: ‘Zij die al eerder zijn gegaan.’

Een deel van de vreugde van het geestelijk pad ligt in het gezelschap van medereizigers, van hen die gelijkgestemd zijn en zelfs misschien wel van grote zielen. We worden geadviseerd het gezelschap te zoeken van de wijzen.

Nog een vraag: ‘Moet ik kloppen of roepen wanneer ik vlakbij ben?’

En de verzekering: ‘Zij zullen je niet bij de deur laten wachten.’

We hoeven niet te wachten als we de sleutel van de deur hebben. De sleutels voor de zeven poorten in De stem van de Stilte – barmhartigheid en onsterfelijke liefde, harmonie in woord en daad, zoet geduld, onverschilligheid voor genoegen en smart, onverschrokken kracht, beheersing van gedachten, wijsheid – deze openen alle deuren.

De zorgen van hen die nog aan het klimmen zijn, zijn in feite onbelangrijk. Degene die op weg is kan het doel niet kennen. Het kan alleen gekend worden als het is bereikt en dan zal ons bewustzijn niet zijn zoals het nu is. Onze zorg om zaken die er niet toe doen, is als het vragen: ‘Als ik dood ben, krijg ik dan genoeg te eten of een comfortabel bed?’ Hebben we zulke dingen nodig als we geen lichaam hebben? Hebben we onze huidige psychologische gemakken nodig, als ons bewustzijn niet meer op het psychologische niveau bestaat? Wat onze onrust veroorzaakt is meestal de zorg die we om onszelf hebben, gebaseerd op het gevoel van ‘ik-heid’. Als dat ‘ik’ er niet meer is, is er vrede.

Het eind van de reis – als het een einde is – houdt een soort thuiskomen in. Om een andere dichter aan te halen die naar de dood verwijst: ‘Hier ligt hij waar hij wenste te zijn. De zeeman is thuis, thuis van de zee.’(’Requiem’ R.L. Stevenson)

Uiterlijk gezien betekent thuiskomen terugkeren naar de plaats of toestand waar we behoren, een nieuwe geboorte, regeneratie. Misschien zullen we ons dan realiseren, dat we ten diepste nooit dat innerlijke huis verlaten hebben, maar dat we omgeleid waren, afgeleid en verblind door het ‘veelkleurig glas’ dat ‘de witte uitstraling van de eeuwigheid’ kleurt en we zullen inzien dat ‘het Ene blijft, het vele verandert en gaat voorbij.’ (‘Adonais’- P.B. Shelley)

Uit: The Theosophist, maart 2003
Vertaling: EKB

De moderne fysica ziet materie
in het geheel niet passief en bewegingloos,
maar als iets dat in een voortdurende,
trillende en dansende beweging is.
En de ritmische patronen van deze beweging,
worden aangegeven door haar moleculaire,
atomaire of nucleaire structuur.

The Tao of Physics, cassette