TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2006 » December » Wat zijn theosofen? H.P. Blavatsky
H.P. Blavatsky

Wat zijn theosofen? H.P. Blavatsky

Wat zijn theosofen? Zijn dat onderzoekers van de natuurwet, van de oude en moderne filosofie en zelfs van de exacte wetenschap? Want dat is waarop zij aanspraak maken. Zijn zij deïsten, atheïsten, socialisten, materialisten of idealisten; of zijn zij slechts een afscheiding van het spiritualisme, dus louter geestenzieners? Zijn zij enige overweging waard, zijn zij in staat om over wijsbegeerte te spreken, om ware wetenschap te bevorderen? Of behoren zij te worden behandeld met de medelijdende verdraagzaamheid, die men  aan “onschadelijke enthousiasten” betoont? De Theosofische Vereniging is op verschillende manieren beschuldigd van een geloof in “wonderen” en “wonderdoeners”, van een geheim politiek doel, van spionnen te zijn van een autocratische tsaar.

Met dezelfde hevigheid zijn leden van de Theosofische Vereniging door de spiritualisten uitgemaakt voor predikers van “beschimmeld bijgeloof”, door de Christelijke Kerk voor ongelovige afgezanten van de Satan,  door Professor W.B. Carpenter als de echte typen van “gobe-mouche” (mensen die alles slikken). Uit deze wirwar van meningen komt één helder feit naar voren: de vereniging, haar leden en hun meningen worden van voldoende belang geacht om te worden aangeklaagd: De mensen belasteren alleen hen die zij haten – of vrezen. Maar al heeft de vereniging haar vijanden en verraders gehad, zij heeft ook haar vrienden en verdedigers. Nadat wij begonnen waren met een groep van ongeveer twaalf serieuze mannen en vrouwen, was haar ledental een maand later zo toegenomen, dat het noodzakelijk was een zaal te huren voor haar bijeenkomsten; binnen twee jaren waren actieve afdelingen in Europese landen gevormd. Nog later vond de vereniging een bondgenoot in de Indiase Arya Samaj-beweging en in de Ceylonese Boeddhisten. Hij die een ernstige poging zou willen doen om de psychologische wetenschappen te doorgronden, moet naar het heilige land van de oude Aryavarta gaan. Geen land is ouder in esoterische wijsheid en beschaving dan dat, hoe diep gezonken haar arme schaduw, het moderne India, ook moge zijn. Aangezien wij dit land voor de vruchtbare broeikas houden, waaruit alle opeenvolgende wijsgerige stelsels voortkwamen, kwam een deel van onze vereniging naar deze bron van alle psychologie en filosofie, om haar oude wijsheid te leren en om in haar vreemde geheimen te delen. De taal en oudheidkunde is al zo ver gevorderd, dat het nu niet meer nodig is om dit feit van het eerste geboorterecht van het volk van Aryavarta nog aan te moeten tonen. De lijn van filosofische erfelijkheid, van Kapila langs Epicurus naar James Mill; van Patanjali langs Plotinus naar Jacob Böhme, kan worden opgespoord als de loop van een rivier door een landschap.

Dit artikel is samengevat en bewerkt uit H.P. Blavatsky “Verspreide geschriften” blz. 255 t/m 264, gepubliceerd in The Theosophist, Vol. I. October 1879.

Theosofia 107/6 · december 2006        207

Eén van de doeleinden van de organisatie van de vereniging bestond in het onderzoek van de al te transcendentale inzichten van spiritualisten* met het oog op de vermogens van ontlichaamde geesten. Nu wij hen verteld hebben wat, ten minste naar onze mening, een deel van hun verschijnselen niet is, is het onze plicht om nu aan te tonen wat zij wél zijn. Het is duidelijk dat de sleutel tot de zogenaamde ‘bovennatuurlijke’ verschijnselen van de spiritualisten in het oosten gezocht moet worden, en dan speciaal in India. Dit is onlangs toegegeven in de Pioneer van Allahabad van 11 augustus 1879. De Pioneer is een Engels-Indiaas dagblad dat niet de reputatie heeft te zeggen, wat het niet meent. Eerst keurt het blad de mannen der wetenschap af die ‘opgaande in stoffelijke ontdekkingen gedurende enige generaties er te vatbaar voor zijn geweest om bovenstoffelijk onderzoek te verwaarlozen’. Daarna maakt het melding van ‘de nieuwe opwelling van twijfel’ (het spiritualisme), dat ‘deze overtuiging in de laatste tijd heeft verstoord’. Het blad voegt er aan toe dat het bovennatuurlijke zich opnieuw heeft doen gelden als een gepast onderwerp van navraag en onderzoek bij een groot aantal personen, met inbegrip van velen van hoge beschaving en intelligentie. Er zijn aannemelijke hypothesen ten gunste van het denkbeeld dat er onder de “wijzen” van het oosten sporen kunnen worden gevonden, méér dan onder de meer gemoderniseerde bewoners van het westen, van die persoonlijke eigenaardigheden (wat zij dan ook mogen zijn), die vereist worden als een voorwaarde, die voorafgaat aan het gebeuren van bovennatuurlijke verschijnselen. En dan merkt de redacteur op (die er zich niet van bewust is dat de zaak die hij bepleit een van de voornaamste doeleinden van onze vereniging is) dat onderzoek de enige richting is, waarin naar zijn mening de pogingen van de theosofen in India mogelijk nut kunnen hebben.

Terwijl dit is aangegeven als één onzer doeleinden, is het er slechts één uit vele; het belangrijkste doel is om het werk van Ammonius Saccas te doen herleven en verschillende volken in herinnering te brengen dat zij kinderen ‘van één moeder zijn’. Wat de transcendentale kant van de aloude theosofie aangaat, is het ook hoog tijd dat de Theosofische Vereniging een verklaring aflegt. Met hoeveel van deze wetenschap der oude Arische en Griekse mystici, die de natuur doorvorsten en God zochten, stemt de vereniging in? Ons antwoord is: met alles daarvan. Maar als men vraagt, waarin zij gelooft zal het antwoord luiden: ‘als lichaam – in niets’. De vereniging als zodanig heeft geen geloofsbelijdenis, aangezien geloofsbelijdenissen niet meer zijn dan bolsters rondom geestelijke kennis; Theosofie is in haar rijpheid geestelijke kennis zelf het ware inwezen van filosofisch en theïstisch onderzoek. Als zichtbare vertegenwoordigster van universele theosofie kan zij niet sektarischer zijn dan een aardrijkskundig genootschap, dat universele geografische exploratie vertegenwoordigt, zonder zich er om te bekommeren, tot welk geloof de ontdekkingsreizigers behoren. Waar onze vereniging geen aangenomen geloofsbelijdenis bezit, staat zij altijd klaar om te geven en te nemen, te onderrichten en te leren, door praktische proefneming, in tegenstelling tot louter passieve en lichtgelovige aanvaarding van een opgelegd dogma.

Het belangrijkste doel is om … verschillende volken in herinnering te brengen dat zij kinderen ‘van één moeder zijn’.

208        Theosofia 107/6 · december 2006

Maar wanneer wij onszelf individueel gaan beschouwen is het een heel andere kwestie. De leden van de vereniging vertegenwoordigen de meest uiteenlopende nationaliteiten en rassen, en werden in zeer verschillende geloofsvormen en sociale toestanden geboren en opgevoed.

Atheïsten en bekrompen dwepers van welke godsdienst ook zijn er niet in de vereniging; want het feit zelf van iemands toetreden bewijst, dat hij op zoek is naar de uiteindelijke waarheid aangaande de grond der dingen. Indien er zo iemand als een bespiegelend atheïst bestond (hetgeen wijsgeren zullen ontkennen) zou hij zowel oorzaak als gevolg, hetzij in deze wereld van stof of in die van de geest, moeten verwerpen. Er kunnen leden zijn die, zoals de dichter Shelley, in de vlucht hunner verbeelding zijn gegaan van oorzaak tot een voorafgaande oorzaak ad infinitum, tot het oneindige aan toe. Want elke oorzaak werd op haar beurt logisch omgezet in een gevolg, dat een vroegere oorzaak vereiste, totdat zij het Eeuwige tot een loutere mist hebben vervaagd. Maar zelfs zij zijn geen atheïsten in de bespiegelende zin, of zij de materiële krachten van het heelal  nu met de functies vereenzelvigen, waarmee de theïsten hun god begiftigen, of op andere wijze; want wanneer zij zich niet vrij kunnen maken van het begrip van het abstracte ideaal van macht, oorzaak, noodzakelijkheid en gevolg, dan kunnen zij alleen als atheïsten worden beschouwd met betrekking tot een persoonlijke god en níet tot de universele ziel van de pantheïst. Anderzijds kan de bekrompen dweper, ingesloten als hij is door een geloof dat op elk staketsel de waarschuwing draagt: ‘Voor het verkeer gesloten’, bezwaarlijk uit zijn omheining komen om lid te worden van de Theosofische Vereniging. Als hij dat deed, zou de vereniging geen plaats hebben voor iemand, wiens godsdienst zowaar onderzoek verbiedt. De kerngedachte van de vereniging is vrij en onbevreesd onderzoek. Als organisatie staat de Theosofische Vereniging op het standpunt dat alle oorspronkelijke denkers en onderzoekers van de verborgen zijde der natuur (hetzij materialisten – zij die de stof beschouwen als ‘de belofte en kracht van alle aardse leven’ – of spiritualisten, dat zijn zij die in de geest de bron van alle energie en ook van de stof ontdekken) feitelijk theosofen waren en zijn.

Men behoeft alleen de geest van de levende natuur te aanbidden en te trachten zich er één mee te maken. De Tegenwoordigheid te vereren, de onzichtbare Oorzaak, die zich toch steeds openbaart in haar onophoudelijke gevolgen; de onaantastbare, almachtige en alomtegenwoordige Proteus: ondeelbaar in haar inwezen en aan de vorm ontsnappend, en toch onder alle vormen te voorschijn tredend; die hier en daar, overal en nergens is; die Alles en Niets is; alomtegenwoordig en toch één; die het inwezen is, dat alles vervult, bindt, begrenst, bevat; en dat in alles is vervat. Wat hij ook moge zijn, wanneer een bestudeerder eens de oude en veel betreden grote weg van de routine verlaat en het eenzame pad van onafhankelijk denken betreedt, naar het goddelijke toe, is hij een theosoof; een oorspronkelijk denker, een zoeker naar de eeuwige waarheid met “eigen inspiratie” om de universele problemen op te lossen. Theosofie is verbonden met iedereen, die ernstig op zijn eigen wijze kennis zoekt aangaande het goddelijk beginsel, het verband van de mens ermee en de openbaringen in de natuur ervan. Zij is eveneens de bondgenote van oprechte wetenschap (wel te onderscheiden van veel dat voor exacte, stoffelijke wetenschap doorgaat), zolang de laatste niet op de terreinen van psychologie en metafysica komt. Theosofie is ook de bondgenote van elke eerlijke godsdienst; namelijk een godsdienst, die bereid is zich te laten beoordelen naar dezelfde maatstaven, die zij op anderen toepast. Die boeken, welke de meest vanzelfsprekende waarheden bevatten, zijn in haar ogen geïnspireerd (niet geopenbaard). Maar zij beschouwt alle boeken, vanwege het menselijk element dat er in vervat is, als minderwaardig ten opzichte van het Boek der Natuur. Om dit Boek der Natuur te lezen en goed te begrijpen moeten de innerlijke vermogens van de ziel krachtig zijn ontwikkeld. Ideële wetten kunnen alleen door intuïtie worden waargenomen; zij gaan het domein van argumentatie en logische redenering te boven. Niemand kan de ideële wetten begrijpen of juist waarderen door middel van verklaringen van een ander denkvermogen, zelfs al maakt dit denkvermogen aanspraak op een directe openbaring. En aangezien deze vereniging, die het ruimste onderzoek in de rijken van het zuivere ideaal toestaat, net zo stevig in de wereld van feiten staat, is haar achting voor de moderne wetenschap en haar eerlijke vertegenwoordigers oprecht gemeend. Ondanks hun gebrek aan hogere geestelijke intuïtie, is de wereld aan deze moderne stoffelijke wetenschap ontzaglijk veel verschuldigd.

Men behoeft alleen de geest van de levende natuur te aanbidden en te trachten zich er één mee te maken.

Theosofia 107/6 · december 2006        209

Het is ook te danken aan de onophoudelijke arbeid van de oriëntalisten dat de vereniging als zodanig gelijke eerbied voelt voor de Vedische, Boeddhistische, Zoroastrische en andere oude godsdiensten; en een even broederlijk gevoel jegens haar Hindoese, Sinhalese, Parsi, Jain, Hebreeuwse en Christelijke leden heeft als individuele bestudeerders van het “zelf” van de natuur en van het goddelijke in de natuur. De vereniging die in de Verenigde Staten van Amerika geboren is, werd gevormd naar het model van haar moederland. Het laatstgenoemde, dat de naam God wegliet uit haar grondwet, opdat dit niet te eniger tijd een voorwendsel zou verschaffen om een staatsgodsdienst te maken, geeft volstrekte gelijkheid aan alle godsdiensten in haar wetten. De vereniging, die gevormd is naar deze constitutie, kan terecht een ”Republiek van het Geweten” worden genoemd.

In afdeling VI van de herziene Statuten van de Theosofische Vereniging luidt het voorschrift: ‘Het is niet rechtmatig dat enig bestuurslid van de Moedervereniging (Parent Society), met woorden of daden enige vijandelijkheid jegens, of voorkeur voor de éne afdeling (sektarisch onderdeel of groep binnen de Vereniging) boven een andere tot uitdrukking brengt. Allen moeten beschouwd en behandeld worden gelijkelijk voorwerp te zijn van de zorg en inspanning der Vereniging.’ Wanneer leden worden aangevallen kunnen zij als individuele leden soms dit voorschrift overtreden; maar als bestuursleden zijn zij niettemin gebonden, en het voorschrift is gedurende de bijeenkomsten nauwgezet van kracht.Want theosofie in haar abstracte zin staat boven alle menselijke sekten.

Tot besluit mogen wij vaststellen dat onze organisatie (ruimer en veel universeler dan enige bestaande louter wetenschappelijke vereniging) behalve wetenschap haar geloof heeft in elke mogelijkheid en haar vastbesloten wil om door te dringen tot die onbekende geestelijke werelden, waarvan de exacte wetenschap beweert dat het niet op de weg van haar aanhangers ligt om ze te doorvorsen. Zij heeft één eigenschap die boven elke godsdienst staat, omdat zij geen onderscheid maakt tussen heiden, Jood of Christen. Bezield door deze geest, is de vereniging gevestigd op de vaste grondslag van een universele broederschap.

Niet betrokken bij politiek, bekommert de vereniging zich slechts weinig om de uiterlijke menselijke regeling van de stoffelijke wereld. Al haar aspiraties gaan uit naar de occulte waarheden van de zichtbare en onzichtbare werelden. Of de mens leeft onder de regering van een keizerrijk of een republiek betreft slechts de uiterlijke mens. Zijn lichaam moge geknecht zijn; wat de Ziel betreft, is hij gerechtigd aan zijn regeerders het trotse antwoord van Socrates aan zijn rechters te geven: zij hebben geen heerschappij over de innerlijke mens.

210        Theosofia 107/6 · december 2006

De ware bestudeerder is altijd een kluizenaar, een zwijgzaam en overpeinzend mens geweest. Zijn gewoonten en smaak hebben zo weinig gemeen met de drukke wereld, dat zijn vijanden en lasteraars ongestoord de gelegenheid hebben, terwijl hij studeert. Maar de tijd heelt alles en leugens zijn slechts ééndagsvliegen. De waarheid alleen is eeuwig. De menselijke gedachte, hoe eindeloos gevarieerd ook in haar openbaringen, is niet alomvattend. Waar alomtegenwoordigheid haar ontzegd is, moet zij zich onvermijdelijk slechts in één richting in bespiegelingen verliezen; en wanneer zij eenmaal de grenzen van de exacte menselijke kennis heeft overschreden, moet zij dwalen en zwerven, want vertakkingen van de éne centrale en absolute Waarheid zijn oneindig. Daarom zien wij dat zelfs de grootste filosofen soms verloren gaan in doolhoven der bespiegelingen en daarmee de kritiek van het nageslacht uitlokken. Maar aangezien allen voor één en hetzelfde doel werken, namelijk de vrijmaking van de menselijke gedachte, de verdrijving van bijgelovigheden en de ontdekking van de waarheid, zijn allen gelijkelijk welkom. En aangezien elk lid, de groten zowel als de kleinen, de koninklijke weg naar kennis heeft bewandeld, luisteren wij naar allen en nemen zowel kleinen als groten op in onze gemeenschap. Want geen oprecht zoeker komt met lege handen terug en zelfs hij, die het geringste aandeel in de volksgunst heeft genoten, kan ten minste zijn kleinigheid op het ene altaar van de Waarheid bijdragen.

* Theosofisch Glossarium door H.P. Blavatsky blz. 424-425:

Spiritisme/ Spiritualisme is de wijsbegeerte, de staat of toestand van denken tegengesteld aan het materialisme of een materiële opvatting over de dingen.

De Theosofie, een leer die onderwijst dat alles wat bestaat bezield of doordrongen is door de Universele Ziel of Geest en dat geen enkel atoom in ons heelal buiten dit alomtegenwoordige Beginsel kan bestaan, is zuiver Spiritualisme.

Wat nu het geloof betreft dat onder die naam of onder Spiritisme doorgaat, namelijk het geloof in voortdurende communicatie tussen de levenden en de doden, of het nu door de eigen mediamieke vermogens of door die van een zogeheten medium gebeurt, dit is niet beter dan de verstoffelijking van geest en de ontaarding van de menselijke of goddelijke ziel. Zij die in dergelijke mededelingen geloven, onteren gewoon de doden en volbrengen een voortdurende heiligschennis. Vroeger werd het terecht “Necromantie” genoemd. Maar onze moderne Spiritisten voelen zich beledigd door deze eenvoudige waarheid.

Als de reis eenmaal serieus begonnen is, kan er geen sprake meer zijn van omkeren en we moeten verantwoordelijkheid dragen voor elke stap die we onderweg zetten.

Joy Mills