TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2006 » Februari » Boek en Periodiek

Boek en Periodiek

De in deze rubriek gerecenseerde boeken zijn voor uitleen beschikbaar in de Theosofische Bibliotheek te Amsterdam.

Het web der schepping, Theosofie en kunst in Nederland van Lauweriks tot Mondriaan, Marty Bax

Uitgeverij SUN. Prijs circa 39,50, ISBN  90 8506 192x

circa 450 pagina’s, rijk geïllustreerd, deels in kleur

Marty Bax heeft als kunsthistoricus in opdracht van musea en instellingen aan vele exposities en projecten meegewerkt, zoals The Spiritual in Art. Het mysterie van de abstracten 1890-1985 (Den Haag 1987), Mondriaan aan de Amstel 1892-1912 (Amsterdam 1994) en Organische architectuur. Mens en natuur als inspiratie voor het bouwen (Amsterdam 2002-2003).

Het web der schepping

In de tweede helft van de negentiende eeuw veranderde het stroomgebied van de kunst ingrijpend. Een van de nieuwgevormde rivieren was de moderne theosofie,die een belangrijke inspiratiebron werd voor symbolisme, expressionisme en abstractie. In Nederland werden enkele honderden kunstenaars lid van de Theosofische Vereniging, de Nederlandse afdeling van de Theosophical Society in Adyar (India).

In Het web der schepping behandelt Marty Bax de relatie tussen theosofie en kunst in een brede culturele context. De introductie van de theosofie in Nederland omstreeks 1890 was mogelijk dankzij de inspanningen van groepjes gelijkgezinden die de secularisatie van het Nederlandse geestesleven vanaf 1850 op gang brachten: liberale vrijmetselaren, vrijdenkers van De Dageraad en spiritisten van allerlei slag. Netwerkonderzoek naar deze groeperingen en een sociale stratificatie van de leden van de Theosofische Vereniging leggen in deze studie het bredere culturele fundament waarop de kunst zich vanaf 1895 ontwikkelde.

In de Nieuwe Kunst, de geometrische richting in de kunstnijverheid, in het bouwkundig expressionisme van de Amsterdamse School en in diverse richtingen in de schilderkunst, van realistisch tot abstract, zijn theosofische ideeën richtinggevend geweest. Marty Bax verklaart voor het eerst in de geschiedenis de diepere relatie tussen de theosofie, de abstracte schilderkunst van Piet Mondriaan en diens baanbrekende artikelen in het tijdschrift De Stijl.

(informatie uitgever)

Filosofische implicaties van grensoverschrijdende ervaringen, Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar “metafysica in de geest van de theosofie”, Hans Gerding, Universiteit Leiden, 4 februari 2005, 27 blz.

Alweer een jaar geleden aanvaardde Hans Gerding zijn bijzonder hoogleraarschap aan de Universiteit van Leiden met een rede over grensoverschrijdende ervaringen en hun filosofische implicaties. Na Poortman, Dubbink en Van Vledder staat hij nu voor de taak inhoud te geven aan de uitdrukking “metafysica in de geest van de theosofie”. Ieder brengt natuurlijk zijn eigen expertise mee: zo zal  Gerding kunnen putten uit zijn parapsychologische achtergrond. Hij is al vele jaren een bekende naam in de wereld van de Nederlandse parapsychologie.

Metafysica staat al heel lang in een kwaad daglicht. Sinds Kant wordt onze tijd “post-metafysisch” genoemd. Dat wil zeggen: sinds Kant moeten we uitsluitend nog afgaan op wat onze zintuigen ons vertellen bij het zoeken naar betrouwbare kennis. Alle andere kennis – over de ziel, het leven na de dood, God en dergelijke – valt niet met zekerheid door ons te kennen. (Overigens gold dit volgens Kant alleen voor de theoretische rede; voor de praktische rede, d.w.z. ons dagelijks leven, waren deze begrippen toch onontbeerlijk).

web der schepping filosofische implicaties van grensoverschrijdende ervaringen

Theosofia 107/1 · februari 2006        27

Dat is dan ook de reden dat het moderne wereldbeeld materialistisch is. Want met de fysieke zintuigen valt alleen een fysieke wereld waar te nemen. Wetenschap en fysica vallen in deze visie vrijwel samen. Andere wetenschappen zoals de biologie en de scheikunde hebben dan een voorlopige status: iets is pas echt verklaard als we de verklaring in termen van subatomaire deeltjes kunnen geven. De sociale wetenschappen – zoals de psychologie, de sociologie, de geschiedwetenschap, de theologie, etc. – hebben in deze optiek een nog veel schimmiger status. In het beste geval kunnen hun inzichten (vooral die van de psychologie) herleid worden tot biochemische hersenprocessen, in het slechtste geval gaat het hier helemaal niet om wetenschap, maar om zeer trendgevoelige, sociale activiteiten, die met de waan van de dag meebewegen, maar met wetenschap als zodanig weinig van doen hebben.

Binnen zo’n wereldvisie – die door Ken Wilber treffend “platland” is genoemd – worden paranormale verschijnselen argwanend bekeken. Zij worden vaak ook met een verwijzing naar de fysica gedefinieerd: paranormale verschijnselen zijn zaken die buiten het kader van de fysica vallen. Zij lijken te spotten met de wetten van ruimte en tijd. Over de status van deze verschijnselen wordt verschillend gedacht. Voor sommigen, de sceptische onderzoekers, is er nog nooit een paranormaal verschijnsel onomstotelijk aangetoond. Volgens anderen, de gelovigen, is het bewijsmateriaal, dat sinds de wetenschappelijke parapsychologie met haar onderzoek begon, overweldigend. Het is bijzonder moeilijk op dit gebied een waarlijk kritische houding te blijven aannemen, die noch bij voorbaat verwerpt, noch bij voorbaat aanvaardt.

Wie het bestaan van de paranormale verschijnselen aanvaardt, zal onvermijdelijk op de gedachte komen dat het materialistische wereldbeeld op de helling moet. Hoe dat wereldbeeld er dan wel uit moet zien is natuurlijk een volgende vraag. Ook daarover lopen de meningen uiteen. Maar dat deze grensoverschrijdende ervaringen filosofische implicaties hebben, dat spreekt in hun ogen vanzelf.

Hans Gerding vermeldt in zijn rede verschillende van deze grensoverschrijdende ervaringen – twee uit onze tijd en twee uit de geschiedenis. Zo is er een buikspreker die zijn pop wijsheden kan laten vertellen die hij zelf nooit had kunnen bedenken, en een “uittreder” die een tennisschoen ziet liggen op een dakrand, die buiten zijn normale gezichtsveld ligt. Maar ook haalt hij het bekende voorbeeld aan van Swedenborg, die een brand in Stockholm waarnam, terwijl hijzelf zich in Gothenborg bevond, en een ander geval waarin de huishoudelijke hulp van Schopenhauer in een droom voorzag dat zij de volgende dag inkt van de vloer zou moeten opruimen omdat onze verstrooide filosoof inkt in plaats van zand over een brief had gestrooid. Het eerstgenoemde voorbeeld lijkt overigens van een andere orde te zijn; het heeft betrekking op diepere lagen in het eigen bewustzijn, terwijl de andere voorbeelden direct verband houden met de wereld van ruimte en tijd, of liever gezegd, met de overschrijding daarvan.

Misschien moeten we een onderscheid maken tussen twee basistypen grensoverschrijdende ervaringen. Bij de parapsycholoog Tenhaeff las ik ooit: “Zoals de occultisten behoren tot het studieobject van de parapsychologie, zo maken de mystici deel uit van de studie-objecten der godsdienstpsychologie” (Het Spiritisme, p. 340). Mystiek en occultisme, beide behorend tot het studieterrein van de theosofie, vragen om een aparte psychologische benadering. In het occultisme (d.w.z. de helderziendheid, de uittreding, de psychokinese, etc.) worden de grenzen van de materiële wereld overschreden; in de mystiek gaat het vooral om de grenzen van de mentale wereld. Anders gezegd: bij het paranormale gaat het om de overstijging van de zintuigen, in de mystiek gaat het om de overstijging van het zelf. Er is geen logisch verband tussen beide: een mysticus hoeft niet helderziend te zijn, een helderziende hoeft niet wijs te zijn. Een helderziende ziet eenvoudig meer van de wereld om hem heen (aura’s, geesten, engelen), een mysticus voelt de eenheid achter de zichtbare wereld aan en handelt dienovereenkomstig.

28        Theosofia 107/1 · februari 2006

Interessant in dit verband is dat Ken Wilber, de grootste theoreticus van de transpersoonlijke psychologie, ervoor heeft gepleit het bewustzijn en de spiritualiteit op een “post- metafysische” manier te bestuderen. Hij is ervan overtuigd dat alleen die benadering kans van slagen heeft in onze moderne, materialistische tijd. Waar de traditionele boeddhist bijvoorbeeld geloofde in hemelen en hellen vol engelen en demonen, daar “weten” we tegenwoordig dat we dit moeten zien als psychologische toestanden van levende mensen. Moderne boeddhisten zoals Chögyam Trungpa en Sogyal Rinpoche passen de boeddhistische leer daarom, met veel succes, aan de smaak van het moderne psychologische publiek aan. Wilber heeft enkele jaren geleden zelfs afstand genomen van de transpersoonlijke wereld, om een eigen stroming te beginnen: de integrale benadering, waarvan het belangrijkste kenmerk is dat het innerlijke ervaringen in sociaal-wetenschappelijk en zelfs neurologisch verband zet. Je kunt dit zien als een wending naar de wereld van de wetenschap, in een laatste poging “te redden wat er te redden valt” van de waarheden van de eeuwige wijsbegeerte.

Je kunt je inmiddels wel afvragen of “post-metafysisch” een bruikbaar label is voor dit gedachtegoed. Waarin onderscheidt dit zich nog van het materialisme, dat immers uit volle overtuiging de metafysica vaarwel heeft gezegd? Geen enkele moderne dominee of priester gelooft toch meer in een leven na de dood? Wordt hier de eeuwige wijsbegeerte niet volledig opgeofferd aan de smaak van het moderne publiek? En was dat publiek nu niet juist het slachtoffer geworden van platland? In Duitse, vaak antroposofische, publicaties wordt vaak de term “post- materialistisch” gebruikt, m.i. een veel geschikter label, dat ook veel prikkelender en provocerender is. De grote opgave wordt dan wel een beschrijving te geven van dat niet-materialistische wereldbeeld, zonder terug te vallen tot dogmatisch- religieuze tijden. Wie zich, zoals Wilber, zo sterk maakt voor de innerlijke dimensie en daarvan een wetenschappelijk verantwoorde benadering wil geven, ontkomt er niet aan om deze dimensie ook op filosofische wijze te doordenken.

En daar ligt mijns inziens nu de grote waarde van de theosofie. Zij schetst een wereldbeeld dat als alternatief kan dienen voor het materialisme, maar vraagt ons niet dogma’s over het leven na de dood uitsluitend als geloofsartikel te accepteren. Het pre- moderne geloof in de hemel is altijd gebonden aan een bepaalde groep gelovigen: alleen de ware gelovige treedt toe tot de hemel, de ongelovige gaat naar de hel. In het moderne wereldbeeld is dit alles volledig gepsychologiseerd: hemel en hel staan voor geluk en ongeluk, die in dit leven ervaren kunnen worden. En, heel belangrijk: alle mensen, van welk geloof dan ook, kunnen dit ervaren, puur vanwege het feit dat ze mens zijn. Het “post- moderne” geloof in de hemel verruimt de blik weer van een plat materialisme naar een diepe Kosmologie, maar doet dit op een haast modern aandoende tolerante manier: alle wezens die “mind” bezitten gaan naar de hemel, simpelweg omdat de hemel haar ware thuis is.

Wie ervoor kiest zich uitsluitend te baseren op wat de zintuigen ons vertellen over de werkelijkheid, moet niet verbaasd zijn als dat leidt tot een materialistische kijk op de dingen. Maar wie doorziet dat aan dit materialistische wereldbeeld een voor-wetenschappelijke keuze ten grondslag ligt, die we collectief allemaal even zijn vergeten, staat open voor een ruimer wereldbeeld waarin ook plaats is voor innerlijke ervaringen. En wie zegt trouwens dat pas tijdens occulte of mystieke ervaringen de grenzen van ons wereldbeeld zijn bereikt? Begrijpen we de normale psychologische ervaring eigenlijk wel volledig? David Chalmers heeft in The Conscious Mind uit 1996 de vloer aangeveegd met de meeste, zo niet alle, materialistische visies op de mens. Hij mocht er zelfs over schrijven in Scientific American, het bolwerk van de materialistische wetenschap. Er is in zijn ogen geen enkele bevredigende materialistische verklaring van het menselijk bewustzijn voorhanden. Waar rond paranormale of mystieke verschijnselen altijd nog het aura van twijfelachtigheid hangt, daar zijn alledaagse emoties en gedachten voor ieder mens een onbetwijfelbare ervaring. Daarover reflecteren “in de geest van de theosofie” is een uitdaging die keer op keer weer moet worden aangegaan. Wie weet is mysterie wel dichterbij dan we denken.

Theosofia 107/1 · februari 2006        29

Frank Visser

Legenden over Atlantis en Lemurië, W. Scott- Elliott,

Uitgeverij Ankh Hermes

17,50, ISBN  90 202 8377 4

W. Scott- Elliott was een van de klassieke auteurs van de theosofische traditie. Hij was aan het eind van de negentiende eeuw een van de eerste leden van de Blavatsky Lodge in Londen en werd in zijn tijd geroemd vanwege zijn literaire prestaties op het terrein van de esoterie. The Story of Atlantis werd voor het eerst uitgegeven in 1896. The Lost Lemuria werd voor het eerst uitgegeven in 1904.

In dit boek komen de bewoners van Atlantis en Lemurië tot leven, hun hoop en hun vrees, wat ze tot stand hebben gebracht en wat ze verkeerd hebben gedaan. De verloren gegane werelddelen worden in detail beschreven: hun ligging, hun ontwikkeling, hun flora en fauna, de mensen die er leefden, hun gebruiken, wetenschap, onderwijs en godsdienst en hun contact met vergevorderde leraren. De informatie is afkomstig uit de geschriften van Plato, uit de esoterische traditie zoals die is voortgezet in H.P. Blavatsky’s De Geheime Leer en van helderziende waarnemingen gedaan door C.W. Leadbeater, een vooraanstaand theosoof. Zo is een nieuwe weergave tot stand gekomen van een tijdloze mythe.

Een tijdloze mythe van voorbije beschavingen komt opnieuw tot leven.

(informatie uitgever)

Als korrels tussen kaf , Aurelius Augustinus, Uitgeverij Ambo, ISBN 90 263 1745,   35.

Aurelius Augustinus leefde van 354 tot 420 en werd geboren in Tagaste in Numidië. Bijna 40 jaar lang heeft Augustinus in het Noord-Afrikaanse Hippo Regius de geloofsgemeenschap in deze havenstad als predikant gediend. Van deze aartsbisschop zijn ongeveer 600 preken bewaard gebleven. Zijn bekendste preken heten de Confessiones. In Als korrels tussen kaf zijn 29 preken gepubliceerd over teksten uit het Marcus- en het Lucas- evangelie.

Augustinus geeft op zorgvuldige wijze een diepzinnige en zeer praktische interpretatie van teksten uit de Bijbel die niet altijd letterlijk kunnen worden opgevat. Negen preken zijn pas sinds de zeventiende eeuw teruggevonden in verschillende bibliotheken, twee daarvan pas zeer recent. Voor theosofen is het buitengewoon interessant om overeenkomsten te zien tussen de teksten uit de Bijbel en de teksten uit de theosofische literatuur. Deze vergelijkende godsdienststudie is niet zonder reden het tweede doeleinde van de Theosophical Society. Het begrip waarheid wordt al direct in de eerste preek uitgebreid behandeld, “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. Ook verder in het boek wordt dit begrip talloze malen besproken. Tegen hebzucht en materialisme wordt in de Bijbel fel van leer getrokken en Augustinus weet zijn toehoorders aan te sporen tot zelfonderzoek: “Wat doet u als iemand u als volgt zou bedreigen: Ik pak van u af wat u met zoveel inspanning hebt verworven, tenzij u voor mij een valse getuigenis zult afleggen? Ja, nu bent u in de war, nu wordt u heen en weer geslingerd.” en “Waarom verzoekt u mij om rijkdom? Let eens op aan wie ik rijkdom heb gegeven en schaam u dat u erom vraagt”. Het doorvragen aan het publiek over de betekenis van bepaalde uitspraken van Jezus Christus doet denken aan Krishnamurti die de toehoorders zelf het antwoord wilde laten vinden. Wat wordt er bedoeld met: ”Schuif alles opzij en haast u naar het gestelde doel”? Augustinus bouwt zijn betoog zorgvuldig op maar geeft de toehoorders uiteindelijk een duidelijk antwoord. Ook het eerste doeleinde van de Theosophical Society, broederschap, wordt op verschillende plaatsen in de Bijbel en in andere citaten in dit boek naar voren gebracht. Apostel Paulus zei: “Wees allen eensgezind en laat er geen verdeeldheid onder u zijn.” Eenheid wordt ons aanbevolen: “…met velen één hart hebben.” Karma en reïncarnatie lijken voor Augustinus bekende begrippen: “in dit leven vermeerd, in het andere leven voltooid” en “…ik verzeker u, zijn loon zal hem niet ontgaan.” (Mattheüs 10,42) en “De wet bepaalt dat ieder ondergaat wat hij heeft aangericht.” (blz. 170)

verhalen%20uit%20het%20land%20va%20nde%20soefis legenden over atlantis en lemurie-b

30        Theosofia 107/1 · februari 2006

Voor theosofen met enige kennis van De brieven van de Meesters is het gebruik van een persoonlijke God lastig, maar wel voorkomend, ook Taimni doet dit af en toe. Wie vanuit deze visie deze preken of de Bijbel leest moet maar wennen aan het gebruik van het woord en het begrip God.

“God mengt aards geluk met bittere tegenslagen om ons te laten zoeken naar ander geluk”. Augustinus bekritiseert de mensen die God alleen prijzen als het goed gaat en hem vervloeken als het slecht gaat (blz.15). Taimni doet dat ook als hij het begrip Ananyata vertaalt als “voor alles, volledige afhankelijkheid van God”. En in zijn commentaar legt Taimni dan nog uit dat alleen afhankelijkheid van God als het ons uitkomt, niet de juiste instelling is (Self Culture blz. 238). Het spirituele pad (steil en doornig, HPB) wordt ontegenzeggelijk ook in de Bijbel omschreven: ”Smal is de weg en nauw de poort die naar het leven leidt; er zijn maar weinig mensen die daardoor naar binnen gaan.” (Mattheüs 7,13-14)

Deze preken lezen als een roman en sporen aan tot zelfbeschouwing. Zestien eeuwen geleden zijn deze preken uitgesproken en opgetekend en zij benadrukken dat de “Oude Wijsheid” heel oud is.

Govert van der Wal

Ik zag mijn Heer

met het oog van het hart.
Ik zei: “Wie zijt Gij?”
Hij antwoordde: “Gij”.

Al-Hallaj (888 – 922)