TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2006 » Oktober » Wat is theosofie? H.P. Blavatsky
H.P. Blavatsky

Wat is theosofie? H.P. Blavatsky

Volgens de schrijvers van woordenboeken is de uitdrukking theosophia uit twee Griekse woorden samengesteld, namelijk theos, “god” en ‘sophos”, wijs. Dat is juist. Maar de verklaringen die volgen, geven allesbehalve een helder denkbeeld van theosofie.

Webster definieert het zeer oorspronkelijk als “een veronderstelde omgang met God en verheven geesten, gevolgd door het bereiken van bovenmenselijke kennis door stoffelijke processen, zoals de theürgische verrichtingen van sommige oude Platonisten, of door chemische processen van de Duitse vuur-wijsgeren”. Zulke denkbeelden toeschrijven aan mensen als Ammonius Saccas, Plotinus, Jamblichus, Porphyrius, Proclus – wijst op een opzettelijk verkeerde voorstelling, of op Mr. Websters onbekendheid met de filosofie en beweegredenen van de grootste genieën van de latere Alexandrijnse school. Indien men de mannen, die door hun tijdgenoten zowel als door het nageslacht “theodidaktoi” of door God onderwezenen werden genoemd, de bedoeling in de schoenen schuift om hun zielkundige en geestelijke waarnemingen door “stoffelijke processen” te ontwikkelen, dan maakt men materialisten van hen. En wat de gooi naar de vuur-wijsgeren betreft, zij werkt terug op onze bekwaamste moderne wetenschapsmannen die volgens Rev. James Martineau de volgende grootspraak uiten: “Stof is alles wat wij nodig hebben; geef ons atomen, en wij zullen het heelal verklaren”.

Vaughan stelt een veel betere, wijsgeriger definitie voor. Hij zegt:”Een theosoof is iemand, die u een theorie over God of Gods werken geeft die niet aan openbaring, maar aan zijn eigen inspiratie ten grondslag ligt”.

Dit artikel is samengevat en bewerkt uit H.P. Blavatsky “Verspreide geschriften” blz. 245 t/m 255, gepubliceerd in The Theosophist, Vol I, No 1, oktober 1879.

Theosofia 107/5 · oktober 2006        171

Er waren theosofen vóór het christelijk tijdperk, ook al schrijven de christelijke auteurs de ontwikkeling van het eclectische theosofische stelsel toe aan het eerste gedeelte van de derde eeuw van hun jaartelling. Diogenes Laërtius volgt het spoor van theosofie tot een periode die vooraf gaat aan de dynastie der Ptolemaeërs en noemt een Egyptische hiërophant als haar grondlegger, Pot-Amun genaamd; deze naam is Koptisch en duidt op een priester die gewijd is aan Amun, de god der Wijsheid. Maar de geschiedenis toont aan, dat de theososofie weer tot leven  gewekt is door Ammonius Saccas, de stichter van de Neo-Platonische School. Hij en zijn discipelen noemden zich “Philalethen” – vrienden der waarheid, terwijl anderen hen betitelden als “Analogisten”, vanwege hun methoden om alle heilige legenden, symbolische mythen en mysteriën te verklaren volgens een regel van analogieën of overeenkomsten: gebeurtenissen die in de uiterlijke wereld hadden plaatsgehad werden als aanduiding van functies en ervaringen van de menselijke ziel gezien. Het was de bedoeling van Ammonius om alle sekten, volken en naties tot verzoening te brengen in één gemeenschappelijk geloof, namelijk het geloof in één allerhoogste, eeuwige onbekende en ongenoemde Macht die het heelal volgens onveranderlijke en eeuwige wetten bestuurt. Zijn doel was om van een stelsel van theosofie blijk te geven dat essentieel hetzelfde was in alle landen; om alle mensen er toe te brengen hun strijdpunten terzijde te leggen en één te worden in doel en denken; om de oude godsdiensten, die langzamerhand verbasterd en verduisterd waren geworden, van alle onzuiverheden van het menselijk element te zuiveren door ze te verenigen en te verklaren volgens zuiver wijsgerige beginselen.  Het zoeken naar en de overdenking van de ene volstrekte Waarheid was het hoofddoel van Ammonius, waarmee hij alle andere doelen kon bereiken, geloofde hij, om uit de verschillende godsdienstige leringen, als uit een veelsnarig instrument, één volle en harmonische melodie tevoorschijn te roepen die een antwoord zou vinden in elk waarheidlievend hart.

Theosofie is derhalve de archaïsche Wijsheid-Godsdienst, de esoterische leer, die eens  bekend was in elk land der oudheid dat aanspraak kon maken op beschaving. Alle oude geschriften tonen ons deze “Wijsheid” als een emanatie van het goddelijk beginsel; en een helder begrip ervan is voorgesteld in namen als het Indische Budh, het Babylonische Nebo, het Toth van Memphis, de Hermes van Griekenland; ook in de benamingen van sommige godinnen – Metis, Neitha, Athena, de gnostieke Sophia en tenslotte – de Veda’s, van het woord “kennen”. In deze aanduiding vatten alle oude wijsgeren van het oosten en het westen, de hiërophanten van het oude Egypte, de rishi’s van Aryavarta, de theodidaktoi van Griekenland, alle kennis samen van occulte en essentieel goddelijke dingen. De Mercavah van de Hebreeuwse rabbi’s, de wereldse en populaire series, werden daarom alleen het voertuig, de uiterlijke schil genoemd, die de hogere esoterische kennis insloot. De kerngedachte van de eclectische theosofie was die van een enkel Hoogste Inwezen, onbekend en onkenbaar, want  “Hoe kan men de kenner kennen?”, zoals de Brihadaranyaka Upanishad zich afvraagt. Hun stelsel werd gekenmerkt door drie verschillende kenmerken: de theorie van het bovengenoemde Inwezen; de leer van de menselijke ziel – een emanatie van het laatste, en dus van dezelfde aard; en haar theürgie (goddelijk werk). Het is deze laatste wetenschap, die er toe geleid heeft, dat de Neo-Platonisten zo verkeerd zijn voorgesteld in onze tijd van materialistische wetenschap. Aangezien theürgie essentieel de kunst betekent om de goddelijke vermogens te gebruiken voor de onderwerping van blinde natuurkrachten, werden aanhangers eerst magiërs genoemd  (een verbastering van het woord “Magh” dat een wijs of geleerd mens wil zeggen) en bespot.

Voor wat de goddelijke essentie en de aard van de ziel en de geest aangaat, gelooft de moderne theosofie hetzelfde als de oude. Voor wat de Volstrekte Essentie, het Ene en het Al betreft, leiden de Grieks-Pythagorese, de Chaldeeuws-kabbalistische, of de Arische filosofie in dit opzicht tot één en hetzelfde resultaat. De oorspronkelijke monade van het Pythagorese stelsel, die in de duisternis terugkeert en zelf duisternis is (voor het menselijk verstand), werd tot grondslag van alle dingen gemaakt. Wij kunnen het denkbeeld in al zijn ongereptheid in de wijsgerige stelsels van Leibnitz en Spinoza vinden. Daarom zullen veel zienswijzen (concepties) noodzakelijkerwijs leiden tot zuivere en volstrekte theosofie: zowel als men als theosoof instemt met de kabbala die, als zij over En-soph spreekt, de vraag stelt: “Wie kan Het begrijpen, aangezien het vormloos en niet-bestaand is?”; of als men de Vedantijnse opvatting over Brahma als “Volstrekt Bewustzijn” aanneemt; of als men zich schaart achter de Svabhavika’s van Nepal en volhoudt dat niets bestaat dan “Svabhavat” (substantie of natuur), die uit  zichzelf bestaat zonder enige schepper.

172        Theosofia 107/5 · oktober 2006

De theosofie spoorde mannen als Hegel, Fichte en Spinoza aan om de taak van de oude Griekse wijsgeren over te nemen en de Ene Substantie te bespiegelen  (de Godheid, het Goddelijk AL, dat voortsproot uit Goddelijke Wijsheid) onbegrijpelijk, onbekend, en ongenoemd door elke oude en moderne godsdienstige filosofie, met uitzondering van het christendom en het mohammedanisme.Daarom kan elke theosoof, die vasthoudt aan een theorie van de Godheid, “die niet gegrond is op openbaring, maar op eigen inspiratie”, één van de bovengenoemde definities aanvaarden of tot een van deze godsdiensten behoren en toch strikt binnen de perken der theosofie blijven. Want dit is geloof in de Godheid als het Al, de bron van alle bestaan, het oneindige, dat niet kan worden begrepen of gekend, terwijl het heelal alleen Het openbaart of, zoals sommigen liever zeggen Hem, en aldus een sekse geven aan Dat, waarvan de vermenselijking godslastering is.

Theosofie geeft er de voorkeur aan te geloven, dat datgene, wat alle zichtbare en onzichtbare dingen voortbrengt, slechts een straal is vanuit de oneindige glans die overal uitgaat van het grote middelpunt. Die straal bevat in zichzelf het scheppende en ontvankelijke vermogen dat op zijn beurt datgene tot stand brengt, wat de Grieken macrocosmos, de kabbalisten tikkun of Adam Kadmon (de oertype-mens) en de Ariërs purusha, het geopenbaarde Brahma of het goddelijk mannelijke noemden.

Theosofie gelooft ook in de anastasis of het voorgezet bestaan, en in zielsverhuizing (evolutie) of een reeks veranderingen in de ziel. Dit kan op strikt wijsgerige beginselen worden verdedigd en verklaard. Er kan in de Vedantijnse benadering onderscheid gemaakt worden tussen paramatma (transcendente, hoogste ziel) en jivatma (dierlijke of bewuste ziel).

De mens is soms in staat gesteld, in elk tijdperk en in elk land, om dingen in de innerlijke of onzichtbare wereld waar te nemen door die hogere intuïtie, verkregen door theosophia of godskennis, die het denken voerde van de wereld van vorm naar die van vormloze geest.

Het zoeken naar een meer goddelijk “zelf” van de mens, wat zo dikwijls en zo verkeerd is voorgesteld als individuele gemeenschap met een persoonlijke god,  was het doel van elke mysticus. Het geloof in de mogelijkheid daarvan schijnt even oud te zijn geweest als de wording der mensheid, waarbij ieder volk het een andere naam gaf. De Grieken zeiden: “De ziel kan door weerspiegeling, zelf-kennis en verstandelijke tucht opgeheven worden tot de visie van eeuwige waarheid, goedheid en schoonheid – dat is, tot de visie van God: dit is de epopteia” (inwijding). “ De vereniging van iemands ziel met de Universele Ziel”, zei Porphyrius, “eist slechts een volkomen zuiver denkvermogen. Door middel van zelfoverpeinzing, volkomen kuisheid en reinheid van lichaam kunnen wij er nader toe komen en in die toestand ware kennis en een verwonderlijk inzicht ontvangen.” Plotinus, de leerling van de “door God onderwezen” Ammonius, vertelt ons dat de geheime gnosis of de kennis der theosofie drie graden heeft – mening, wetenschap en verlichting. “Het middel of instrument van de eerste is het zintuig of de waarneming; van de tweede de kunst van logische redenering; van de derde intuïtie. De rede is aan deze laatste ondergeschikt; zij is volstrekte kennis, die gegrond is op de vereenzelviging van het denkvermogen met het voorwerp dat gekend wordt”. Theosofie is de exacte wetenschap der psychologie, bij wijze van spreken; zij verhoudt zich tot het natuurlijke ongeschoolde mediumschap als de kennis van Tyndall over fysica staat tot die van een schooljongen. Zij ontwikkelt in de mens een rechtstreekse aanschouwing; zodat de mens onder de invloed en kennis van hyponoia (geestelijk inzicht) goddelijke gedachten vormt, alle dingen ziet zoals ze werkelijk zijn en ten slotte “ontvankelijk voor de Ziel der Wereld wordt”. Emerson zegt in zijn uitstekende verhandeling over de Overziel: “Ik, de onvolmaakte, aanbid mijn eigen volmaakt wezen.”

Theosofia 107/5 · oktober 2006        173

Behalve deze psychologische of zielstoestand, beoefende theosofie elke tak van wetenschappen en kunsten. Zij was grondig bekend met wat nu bekend is als mesmerisme (dierlijk magnetisme). Praktische theürgie of ”ceremoniële magie”, waartoe de Rooms-Katholieke geestelijkheid zo dikwijls bij haar exorcisme (uitbannen van kwade geesten door magische bezweringen) haar toevlucht neemt, werd door de theosofie terzijde gesteld. Wanneer de mens niet bekend is met de ware betekenis van de esoterische goddelijke symbolen der natuur, zal hij zich gemakkelijk misrekenen in de vermogens van zijn ziel. In plaats van geestelijk en verstandelijk met de hogere, geestelijke wezens, ( de goden der theürgen van de platonische school) gemeenschap te hebben,  zal hij onbewust de duistere machten die om de mensheid heen liggen tevoorschijn roepen, de eeuwige grimmige schepselen van menselijke misdaden en ondeugden. Zo zal hij van theurgia (witte magie) in goëtia (of zwarte magie, toverij) terugvallen. Alleen reinheid van daden en gedachten kan ons opheffen tot omgang “met de goden” en ons het doel waarnaar wij verlangen doen bereiken. Alchemie, waarvan zo velen geloven dat zij zowel een geestelijke filosofie als een stoffelijke wetenschap is geweest, behoorde tot de leringen der theosofische school.

Het is een opmerkelijk feit, dat noch Zoroaster, Boeddha, Orpheus, Pythagoras, Confucius, Socrates, noch Ammonius iets op schrift stelde. De reden daarvoor is duidelijk. Theosofie is een tweesnijdend zwaard en ongeschikt voor de onwetenden of de zelfzuchtigen. Zij heeft evenals elke oude filosofie haar aanhangers onder de moderne mensen; maar tot laat in onze eigen dagen (dit artikel dateert van 1879, redactie) waren haar discipelen gering in aantal en van de meest uiteenlopende sekten en meningen. K.R.H. Mackenzie, theosoof en mysticus, vermeldt in zijn werk: The Royal Masonic Cyclopaedia bij “Theosophical Society of New York” en “Theosophy”: “Zij hebben niettegenstaande dat zij geheel bespiegelend van aard waren en geen scholen stichtten, toch een stille invloed op de wijsbegeerte uitgeoefend; en zonder twijfel kunnen, wanneer de tijd rijp is, vele denkbeelden, die aldus in stilte voorgelegd zijn, nog nieuwe richtingen aan het menselijk denken geven”.

Het was pas laat in deze eeuw, in 1875, dat enige vooruitstrevende mystici en spiritualisten,  (niet bevredigd door de theorieën  en verklaringen van het spiritualisme en van mening, dat deze het gehele veld van de reeks verschijnselen lang niet bestreken) in New York de Theosofische Vereniging stichtten.

Wordt vervolgd in
“Wat zijn theosofen?”