TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2006 » Juni » Wie Was… Dâmodar Mâvalankar
Damodar Mavalankar

Wie Was… Dâmodar Mâvalankar

Dâmodar K. Mâvalankar was een van de nieuwe leden van de Theosophical Society, direct nadat het eerste hoofdkantoor in Bombay, India werd gevestigd in 1879.  Kolonel Olcott nam hem aan als lid op 3 augustus 1879. Direct daarna begon hij te werken op het tijdelijke hoofdkantoor in Bombay en in januari 1880 ging hij daar wonen. Damodar werkte voor de redactie van The Theosophist en hij schreef zelf ook artikelen. Verder deed hij de correspondentie en in afwezigheid van Madame Blavatsky en kolonel Olcott, die nogal eens op reis waren, kwam de verantwoordelijkheid van het hoofdkantoor op hem neer.

Dâmodar werd geboren in 1857 te Ahmedâbâd in de provincie Gujarât. Zijn familie behoorde tot de Karhâda Mahârâstra Brâhmana kaste en Dâmodar kreeg een zorgvuldige religieuze opvoeding en een intellectuele Engelse scholing. Dat wil zeggen dat hij zich op de leeftijd van 10 tot 14 jaar intensief bezig had gehouden met religie en met de orthodoxe praktijk van zijn geloof. Daarna werd dat vervangen door zijn intellectuele studies.

Als kind was Dâmodar ernstig ziek geweest en tijdens zijn ziekte had hij een visioen van  iemand die hem een mysterieus medicijn gaf. Daarna genas hij. Later overkwam hem dat nog een keer. Hij herkende het visioen toen hij voor de eerste keer binnenkwam op het hoofdkantoor in Bombay en het portret van de Mahatma KH zag.

Over zijn lidmaatschap schrijft Dâmodar in 1879: “En toen had ik het geluk om Isis Ontsluierd te lezen, een sleutel op de mysteriën uit de oudheid en op de moderne religies en de wetenschap. Ik werd lid van de Theosophical Society. Ik overdrijf niet als ik zeg dat het van mij een werkelijk levend mens maakte. Want zoals ik het leven nu begrijp en vergelijk met vroeger, dan zie ik een ondoorgrondelijke kloof. Ik voel dat ik nu voor de eerste keer een glimp opvang van dat wat de mens en het leven werkelijk zijn, de aard en de krachten aan de ene kant en de mogelijkheden, de plichten en vreugden aan de andere. Daarvoor, ook al hield ik me aan de rituelen, was ik niet werkelijk gelukkig en vredig. Ik was praktiserend religieus, maar begreep er eigenlijk niets van. De wereld kwam even hard op me neer als op anderen en ik had geen idee over de toekomst. Het enige werkelijke was de dagelijkse routine. De horizon die voor me lag ging niet verder dan het afronden van een druk leven met aan het einde het verbranden van mijn lichaam en de uitvaartceremonies uitgevoerd door mijn vrienden. Mijn aspiraties gingen niet verder dan sociale posities en het bevredigen van grillen en verlangens”. ( Damodar and the Pioneers of the Theosophical Movement, S. Eek. TPH Adyar)

Volgens de gewoonten van zijn kaste moest Dâmodar toestemming van zijn vader hebben om te kunnen gaan wonen op het hoofdkantoor van de Theosophical Society tussen westerse mensen. De oplossing werd gevonden door het aannemen van de levensstijl van een Sannyâsin, iemand die de wereldse levensstijl opgeeft voor de dienst aan het spirituele. Maar Dâmodar ging verder en gaf zijn kaste op. Daar kwam bij dat hij in zijn jeugd verbonden was met zijn toekomstige vrouw en dat er nu een huwelijksleven van hem verwacht werd. Hij tekende een overeenkomst met zijn vader waarin hij zijn erfenis opgaf in ruil voor het opnemen van zijn vrouw Lakshmibai in zijn ouderlijk huis en in zijn familie. Een familielid van Dâmodar verklaarde later dat hij zijn vrouw had willen meenemen, maar dat zij daar veel te jong voor was. Wel vroeg de familie van hem dat hij zou terugkeren in zijn kaste, wat hij weigerde. Daardoor verlieten zijn vader, zijn oom en zijn broer de Society.

Dâmodar K. Mâvalankar werkte intensief voor de Theosophical Society. Zijn positie op het hoofdkantoor in Adyar was erg belangrijk omdat Madame Blavatsky en kolonel Olcott veel op reis waren.
Terwijl Dâmodar deelnam aan het uiterlijke werk van de TS op een zo rigoureuze manier dat zijn gezondheid er onder leed, ontwikkelde hij zijn innerlijke spirituele kwaliteiten. Hij werd een chela ( een leerling) van de Mahatma KH.

Theosofia 107/3 · juni 2006        109

Terwijl Dâmodar deelnam aan het uiterlijke werk van de TS op een zo rigoureuze manier dat zijn gezondheid er onder leed, ontwikkelde hij zijn innerlijke spirituele kwaliteiten. Hij werd een chela ( een leerling) van de Mahatma KH. Hij was in staat de op het astrale gebied verzonden brieven van de Mahatma’s te ontvangen en door te zenden en hij kon zelf bewust astrale reizen maken. Toen hij de Mahatma in fysieke staat ontmoette in 1883, verdween hij daarna voor drie dagen. Hij kwam terug als een veranderd mens, heel gezond en energiek, terwijl hij eigenlijk niet sterk was.

Zijn positie op het hoofdkantoor was erg belangrijk omdat Madame Blavatsky en kolonel Olcott veel op reis waren in India en Europa. Dâmodar had moeilijkheden met de Coulombs, een Europees echtpaar dat de huishouding deed voor Madame Blavatsky, doordat hij in voortdurende correspondentie stond met haar en doorgaf wat er in haar afwezigheid gebeurde op het hoofdkantoor. Hij waarschuwde herhaaldelijk voor deze mensen die hij niet vertrouwde. Terecht, bleek later, toen de Coulombs tijdens het onderzoek naar de verschijnselen van Madame Blavatsky door de Society of Psychical Research valse getuigenissen aflegden. Dâmodar was aangeslagen door dit incident. Ook zijn gezondheid begaf het en hij leed aan aanvallen van tuberculose. Hij kreeg toestemming van zijn leraar om naar zijn ashrama in Tibet te gaan. Dâmodar verliet Adyar op 23 februari 1885 en reisde naar de Tibetaanse grens via Calcutta en Benares.

Mme Blavatsky schreef in The Theosophist : “Dâmodar was klaar voor zijn laatste geboorte om het hoogste pad te gaan en hij vermoedde dat. Hij wachtte al lang op de toestemming om naar Tibet te gaan voordat de zeven jaren verlopen waren” (Gepubliceerd in The Theosophist, augustus 1932 p. 623).

De zeven jaren staan voor de proeftijd die een discipel moet doorlopen.

Dâmodar had ook te lijden onder de jaloezie van westerlingen die vonden dat hij voorgetrokken werd door de Mahatma’s. Hume en Sinnett, de Engelsen die betrokken waren bij de Mahatma Brieven, vroegen Mahatma KH om uitleg.

In brief 88 p.456 uit 1882 van De Mahatma Brieven (TUP 1979) schrijft KH het volgende:

“Mijn goede vriend, het is heel gemakkelijk voor ons om bewijzen te geven door middel van verschijnselen als de vereiste omstandigheden aanwezig zijn. Het magnetisme van Olcott bijvoorbeeld is na zes jaar van loutering sterk sympathisch met het onze en het wordt fysiek en moreel steeds meer. Aangezien Damodar en Bhavani Rao van nature sympathetisch zijn, zijn hun aura’s een hulp in plaats van een belemmering of een tegenwerkende kracht bij experimenten met verschijnselen.”

Brief 65 uit 1885 van De Mahatma Brieven vermeldt op p.403:

“Daarom, mijn vriend komt er noodgedwongen een einde aan het voorgenomen occulte onderricht. Alles was geregeld en voorbereid. Het geheime comité dat was aangewezen om onze brieven en leringen in ontvangst te nemen en ze aan de Oosterse groep over te dragen, was gereed, toen een paar Europeanen, om redenen die ik liever niet noem, zich de bevoegdheid toeëigenden om het besluit van de gehele Raad te herroepen. Zij weigerden (hoewel de reden die zij opgaven een andere was) onze instructies door tussenkomst van Damodar en Subba Row te ontvangen, welke laatste door de heren L. Fox en Hartmann wordt gehaat. Subba Row bedankte en Damodar ging naar Tibet. Moet men onze Hindoes hiervan een verwijt maken?”.

110        Theosofia 107/3 · juni 2006

Op 24 december 1956 werd er in de hal van het hoofdkantoor in Adyar een borstbeeld van Dâmodar Mâvalankar onthuld. Het beeld werd aangeboden door een achternicht van Dâmodar, Mrs Dhondubai Shevade.

Het leven van Dâmodar en zijn correspondentie voor The Theosophist en het secretariaat van de TS zijn opgenomen in het bovenvermelde boek Damodar and the Pioneers of the Theosophical Movement door Sven Eek (TPH Adyar). Ook vermeldt Kolonel Olcott veel over Damodar in zijn Old Diary Leaves, onder andere in het tweede deel. De twee eerste delen van die zesdelige uitgave zijn in het Nederlands vertaald en zij zijn te vinden in de nationale bibliotheek van de TVN in Amsterdam. De zesdelige Engelse uitgave is nog steeds te koop in de boekhandel van de TVN en is ook aanwezig in de nationale bibliotheek.

FvI

De mens heeft zich altijd beziggehouden met de aard van zijn daden, ofwel om de gevolgen van zijn daden te ontlopen, ofwel om de gevolgen ervan zo te wijzigen, dat ze hem geen schade zullen berokkenen.
De volledige verantwoordelijkheid nemen voor al onze keuzen, en daardoor voor al onze daden, vraagt meestal meer moed dan we bezitten en een rijpheid die we wel zouden willen bezitten, maar die we schijnbaar niet kunnen bereiken. Keuze – zelfbewuste keuze – is een specifiek menselijk vermogen; het opgeven van ons recht om te kiezen tussen alternatieven is een deel van onze menselijkheid prijsgeven. Anderen toestaan voor ons keuzen te maken is op zichzelf een keuze.
Uit onze keuzen verrijst het complexe patroon van ons bestaan, waarbij iedere keuze het onzichtbare web weeft van de omstandigheden waarin we onszelf bevinden.
Joy Mills