TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2006 » Juni » Toespraak van de President, Radha Burnier
Radha Burnier

Toespraak van de President, Radha Burnier

Het is mij een groot genoegen u allen te verwelkomen op deze 130ste Internationale Conventie in Adyar en ik wens u een hele gelukkige en inspirerende tijd tijdens het verblijf hier. Laten we opstaan om de zegen te vragen van onze oudere Broeders die altijd klaar staan om hen te helpen die onzelfzuchtig toegewijd zijn aan het welzijn van anderen:

Mogen zij die de uitdrukkingen zijn van onsterfelijke Liefde deze Vereniging, die opgericht is om een kanaal te zijn voor hun werk, zegenen met hun hulp en bijstand. Mogen zij de Vereniging inspireren met hun wijsheid, versterken met hun kracht en bezielen met hun werkzaamheid.

De toekomst van de Theosofische Vereniging is een serieuze zorg voor ons allemaal als we toegewijd zijn aan de idealen en aan het werk en als we ons realiseren dat de Vereniging bestaat om de mensen wakker te maken voor de eigen hogere en werkelijke aard, zodat we binnengeleid kunnen worden in een ‘new age’ van universele broederschap en een diep gewaar zijn van juiste waarden. Alhoewel de woorden ’new age’ over de hele wereld circuleren, is er weinig algemeen begrip voor de noodzaak van een fundamentele verandering in het menselijk bewustzijn. Dat alleen kan de omstandigheden in de wereld verbeteren en het individuele denken verlichten met het licht van liefde en wijsheid.

We zijn er ons van bewust dat er een manier gevonden moet worden om uit de overheersende toestand van geweld, haat en geestelijke onwetendheid te komen die de wereld verduistert, maar hoe kunnen we vaste voet krijgen op het pad dat leidt naar vrede, liefde en ware kennis? Ik denk dat, als we hier vanuit gaan, we moeten beginnen met niet slechts te vragen of de waarheden van Theosofie voor ons levend zijn, maar of we eigenlijk wel werkelijk leven en, als we dat doen, hoe levend zijn we dan? Laten we kijken naar de betekenis van de woorden ‘overleven’,’leven’ en ‘in leven zijn’. De betekenis is dikwijls vaag en de woorden kunnen onderling verwisseld worden. Duidelijkheid hierover is cruciaal, om te begrijpen of de waarheden van Theosofie voor ons leven of niet.

Dit artikel komt ook als top-artikel op de website www.theosofie.nl

Deze toespraak tot de 130ste jaarlijkse conventie van de Theosophical
Society werd gehouden op 26 december 2005 te Adyar. Het thema van de conventie was “Are We Alive to the Truths of Theosophy?”

Radha Burnier zal inleidingen houden tijdens de zomerschool van de TVN van 7 tot en met 9 juli 2006 over “De Mahatma Brieven”.

Theosofia 107/3 · juni 2006        83

De natuur heeft in ieder levend wezen, groot of klein, een onweerstaanbaar instinct tot overleven ingebracht. Dit instinct maakt dat de mier en de mijt een hindernis of een beet uit de weg gaan als dat nodig is; het stelt dieren in staat zich te camoufleren, een hol te graven als beschutting, te leren ontsnappen aan gevaar en het leert hen de kunst van het groot brengen van hun jongen. In de mensen bestaat ook een overlevingsinstinct dat een doel dient. Het is een natuurlijke reflex voor ons om een slang of een boef met een pistool te vermijden en een stap opzij te doen als er een kokosnoot uit een boom valt. Dat instinct is natuurlijk en goed, omdat elk levend wezen voor een redelijke tijd moet overleven om evolutionaire veranderingen mogelijk te maken, de soort van dat wezen de missie te laten volbrengen en een rol te laten spelen in het kader van het grote plan van de natuur. Door het doelbewuste plan van evolutie heeft ook het buitengewone knappe menselijke brein zich ontwikkeld vanuit de toestand van eenvoudige bacteriën, of misschien wel vanaf het allerprilste begin.

Maar ditzelfde knappe menselijke brein vertaalt – of zullen we zeggen: het vervormt – het noodzakelijke maar onbewuste verlangen om ‘lichaam en ziel bij elkaar te houden’ in een agressieve en destructieve dwang die niet stopt bij suïcidale activiteiten als oorlog voeren en het verwoesten van onze habitat, deze aarde. Toen Krishnamurti eens in gesprek was met een groep knappe jonge studenten van het Institute of Technology en zijn inzichten aan hen voorlegde zei één van de studenten: “Als we doen wat u zegt, zullen we niet overleven”. Krishnamurti antwoordde eenvoudig: “Overleef niet”, omdat het overlevingsidee erg overdreven wordt gebruikt voor het rechtvaardigen van gewetenloze competitie, van meedogenloze ambitie en voor het bereiken van een “hoge” levensstijl, zoals verblijven en eten in vijfsterren hotels en het trots betalen van 150 roepies voor twee idlis (cakejes van gestoomde rijst) die buiten voor 15 roepies of minder worden verkocht. Er zijn helaas miljoenen mensen in deze wereld die niet eens kunnen overleven in de gewone zin van het woord; zij hebben de mogelijkheden niet om aan honger, ondervoeding, dakloos-zijn en andere vormen van lijden te ontkomen. Het zogenaamde verlangen van de relatief rijke bovenklasse om te overleven bevordert buitengewone ongevoeligheid en zelfzuchtigheid en het verhindert ons om deel van de samen gedeelde wereld te zijn.

Het woord ’leven’, vergeleken met ‘overleven’, suggereert een soort optillen van het bestaan in het fysieke lichaam naar een hoger niveau door dat wat we cultuur noemen. Extreme armoede, een erg gehandicapt lichaam en hersenschade zijn onder andere de oorzaken die mensen laten overleven, maar niet laten leven, daar zijn we ons van bewust. Leven op het menselijke niveau is niet een kwestie van eten, drinken en plezier maken, omdat het menselijke bewustzijn de potentie voor onbegrensde groei in subtielere lagen van ervaring en inzicht in zich heeft. Zo wordt de primitieve mens geciviliseerd door het toegewijd zijn aan kunst en muziek, het beoefenen van wetenschap en het onderzoeken van de sterren, atomen en ontelbare andere aspecten van het universum, en door filosofie en filantropie. Deze activiteiten kunnen niet gezien worden als een overbodige luxe, omdat het manieren zijn om onze mentale en andere talenten te verhogen. Vanuit dit standpunt bekeken, verschilt leven aanmerkelijk van overleven, of de tijd doorbrengen met het verzamelen van materiële bezittingen en het bevredigen van de zintuigen.

Leven op het menselijke niveau is niet een kwestie van eten, drinken en plezier maken, omdat het menselijke bewustzijn de potentie voor onbegrensde groei in subtielere lagen van ervaring en inzicht in zich heeft.

84        Theosofia 107/3 · juni 2006

Wat bedoelen we dan met ‘levend zijn’ en vooral met het levend zijn voor waarheid en schoonheid, voor betekenis en heiligheid? Ik denk dat ‘iets te laten leven’ een gevoelig gewaarworden inhoudt, vrij van vooroordelen en reacties op dat wat gezien of gehoord wordt, wat daardoor een serene en harmonieuze benadering is. Op deze manier kan iemand levend zijn voor al het leven, bijvoorbeeld voor het alles-   doordringende lijden in de wereld, niet alleen van de mensen, maar van elke vorm van leven. De normale contacten en relaties die we hebben met andere mensen, met ideeën, met de natuur en onze omgeving, zelfs met een gerespecteerde leraar, zijn meestal oppervlakkig en gaan niet diep.

Oppervlakkige gedachten en veel chaotische gevoelens verhinderen het waarnemen van de betekenis en de verbanden van wat we tegenkomen. Zo kunnen we bijvoorbeeld de verklaring van de Heer Boeddha horen over de Eerste Nobele Waarheid – de waarheid van het lijden. Misschien zijn we het ermee eens, of misschien verwerpen we zijn raad. Maar als die waarheid voor ons leeft en als we er naar luisteren met werkelijke aandacht, dan kunnen we het niet verwerpen en gewoon doorgaan met het leven van alledag in een staat van vergetelheid. We zullen de waarheid vanuit alle invalshoeken bekijken en diep nadenken over wat de Heer Boeddha bedoelde, mediteren over het waarom, hoe onze handelingen, gedachten en emoties aanleiding geven tot lijden in de een of andere vorm. En we zullen ons realiseren dat lijden vele vormen heeft zoals eenzaamheid, frustratie, gebrek aan vriendelijkheid en zo meer. We zullen proberen uit te vinden wat het is dat ons hardvochtig en wreed doet handelen, zoals bij het pijnigen van dieren, planten en mensen. Zo zal die ene verklaring van de Boeddha de start kunnen worden van veelbetekenende en zielsverheffende contemplatie.

Levend zijn voor een plant of een bloem – en voor veel andere dingen – zou zo ons bewustzijn kunnen overbrengen naar een steeds diepere gewaarwording van verborgen waarheden. We zouden voortdurend een gevoel van harmonie ontwikkelen, omdat we de diepere gebieden van bestaan peilen. Iemand kan een bloem gewoon zien, of met een zekere affectie, en zeggen dat de bloem mooi is. Maar als de waarheid van de bloem of van iets anders werkelijk voor hem of haar zou leven, dan zou het  onmogelijk zijn om er niet één mee te zijn, in totale harmonie met hun diepste wezen en dat zou het begin zijn van liefde. Dit jaar is er in het programma van de Conventie een aanhaling opgenomen die het opkomen van de zon vergelijkt met het leren liefhebben. Als de stralen van de zon de wereld verlichten, wordt schoonheid onthuld in alle aardse dingen. ‘Als het hart op de juiste plaats zit’, zei Thomas à Kempis, ‘dan wordt ieder wezen een boek met een heilige tekst die een heilig beginsel onthult dat niet eerder zichtbaar was. Waarheid is alomtegenwoordig en eeuwigdurend, maar het is niet zichtbaar voor onze ogen vóórdat we innerlijk opengaan en levend worden voor alle leven.’

De waarheden van Theosofie zijn geen theoretische of intellectuele stellingen; zij hebben betrekking op het leven. Of we deze waarheden prozaïsch en afgezaagd, intellectueel stimulerend, moreel verheffend of spiritueel verlichtend vinden, hangt helemaal van ons af. Een nieuwe kwaliteit en dimensie in ons leven en in onze relaties kan ons bestaan blijer maken, als we leren levend te zijn voor de onderwerpen die gewoonlijk als een deel van Theosofische leringen worden gezien, zoals bijvoorbeeld reïncarnatie. Het je realiseren van de redelijkheid van het begrip van wederkerende geboorten als doel voor het groeien van de ziel is ongetwijfeld erg nuttig. Het redt mensen van de verschrikkelijke angst om gestraft of vernietigd te worden. Maar als er dieper wordt nagedacht of misschien gemediteerd, dan begint iemand te zien hoe het proces voortdurend de vermogens van het reïncarnerende individu vergroot en er ontstaat een gevoel van universaliteit in het bewustzijn. Het is als het openen van een bloesem. Vanuit het opgesloten bestaan in de persoonlijkheid en het alles relateren aan zichzelf, wordt het bewustzijn vrijer en vrijer om het hele leven te gaan omarmen als een deel van het zelf – het Ene Zelf. Het proces van reïncarnatie bestaat, maar het is alleen maar een instrument voor het wakker maken van de ziel die, zoals de welbekende theosofische waarheid verklaart, een toekomst heeft waarvan de groei en de pracht geen einde kent. (Uit M. Collins, De idylle van de Witte Lotus, Ankh Hermes, blz 106)

Een nieuwe kwaliteit en dimensie in ons leven en in onze relaties kan ons bestaan blijer maken, als we leren levend te zijn voor de onderwerpen die gewoonlijk als een deel van Theosofische leringen worden gezien.

Theosofia 107/3 · juni 2006        85

Elke theosofische waarheid – en ik zou weer willen benadrukken dat de waarheden van Theosofie waarheden zijn over de aard van het leven – heeft zowel een vormzijde  als een verborgen doel en betekenis. Het levend zijn voor die waarheden houdt een enorme betrokkenheid in. Als we groeien naar een groter bewustzijn van de verborgen implicaties en de grenzenloze diepten van deze waarheden, die niet tegenstrijdig of verschillend zijn, maar deel van een spiritueel geheel, dan verandert onze manier van denken, ons gedrag, onze relaties en aspiraties totaal.

Zijn we levend genoeg om deel te zijn van een kern van Universele Broederschap en ons te realiseren dat een wereldwijde familie van broeders, zusters en naaste vrienden die werken voor een verheven ideaal een krachtige invloed kan hebben in de wereld? Op dit podium vertegenwoordigen leden van verre zowel als van naburige plaatsen, leden die allen broeders en zusters zijn, een intiem deel van één familie. Ze mogen er verschillend uitzien, onbekende gewoonten hebben en het moeilijk vinden om Indiaas Engels te verstaan, en wij Indiërs mogen hun uitspraak gedeeltelijk onbegrijpelijk vinden, maar we zijn allemaal broeders en zusters die werken voor dezelfde zaak, klaarstaand om onze energie te wijden aan het bouwen van een vredige en goede wereld. Samen kunnen we een nieuwe toekomst scheppen voor de mensheid, gezegend met grotere wijsheid en met meelevende gevoelens.

Als we onze Universele Broederschap, uitbreiden naar alle wezens, kan dit de wereld welvarender maken. Onze constructieve gedachten en activiteiten kunnen een werkelijke vooruitgang mogelijk maken voor ontelbare medemensen en voor miljoenen kleinere wezens die achtergesteld zijn. We zouden zo wegen en manieren kunnen vinden voor wilde dieren om zonder angst te leven en daardoor milder te worden; de dieren die we tot huisdier hebben gemaakt kunnen geholpen worden naar nieuwe niveaus van affectief gedrag, loyaliteit en samenwerking met hun oudere broeders, de mensen. We weten dat, ondanks de armoede, het grootste deel van de Indiërs eens leefde zonder afgunst, omdat zij tevreden waren met eenvoudige dingen, met een glimlach op hun gezichten, want er was een manier van denken in het land dat het voor hen mogelijk maakte om zo te leven. Toen aan Madame Blavatsky gevraagd werd of er een einde zou komen aan de armoede aan het einde van de Kali Yuga, antwoordde zij dat dat waarschijnlijk niet het geval zal zijn, omdat de mensen hun karma moeten uitwerken, maar de armen zouden gelukkig en vrij van frustratie zijn en de rijken zouden genereus en vriendelijk zijn. Zo’n einde van de Kali Yuga kan zelfs nu beginnen, als we een sterke kern van Universele Broederschap scheppen zonder enig onderscheid. Zijn we levend voor de waarheid van een dergelijke regenererende broederschap die de Mahatma’s voor ogen stond?

Uit: The Theosophist, januari 2006
Vertaling: FvI