TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2007 » Augustus » De geloofwaardigheid van helderziendheid, Radha Burnier
Radha Burnier

De geloofwaardigheid van helderziendheid, Radha Burnier

Toen Occult Chemistry door Annie Besant en C.W. Leadbeater voor het eerst werd uitgegeven in 1908, werd het in theosofische kringen verwelkomd als een opmerkelijk helderziend onderzoek. De voormalig president (van de TS) C. Jinarajadasa (CJ) was nauw verbonden met het werk, vanaf de vroegste onderzoekingen van 1895 tot 1933. In deze periode verschenen er artikelen over het onderwerp in The Theosophist.

Leden die wetenschapper waren zoals Elizabeth Preston kwamen speciaal naar Adyar om CJ te helpen met het werk aan de derde en definitieve uitgave van het boek.

De tijd verstreek en het werd mode, althans in sommige kringen, om af te geven op de helderziende onderzoekingen van Besant en Leadbeater, die nooit gezegd hadden dat ze onfeilbaar waren en evenmin de mogelijkheid van vergissingen bij hun observaties ontkend hadden. Zij schreven wat zij zagen op voor wat het waard was. Men zegt dat C.W. Leadbeater speciaal getraind werd in helderziendheid door bepaalde spiritueel ontwikkelde personen. In haar boek De Sleutel tot de Theosofie vermeldt mevrouw Blavatsky dat er een ‘nieuwe fakkeldrager’ zou komen en zij suggereert dat, als leden van de TS op de juiste manier zouden werken, de weg bereid zou worden voor de boodschap van de Leraar. Sommigen geloofden dat Leadbeaters training speciaal bedoeld was om hem in staat te stellen het voertuig voor de nieuwe leringen te identificeren. Annie Besant zei dat zij haar siddhi’s niet gebruikte wanneer ze in het werk van de politieke bevrijding van India dook.

Theosofia 108/4 · augustus 2007        135

Wetenschappers volgen natuurlijk hun eigen rigoureuze onderzoeksmethoden en het resultaat van helderziend onderzoek heeft altijd buiten hun interessegebied gelegen, daar het iedere geloofwaardigheid mist. Pas onlangs werd er een nieuwe blik op geworpen door Dr. Stephen Phillips, die verband zag tussen de latere bevindingen door wetenschappers en de helderziende inzichten in Occult Chemistry. Zijn boeken ESP of Quarks (1980) en Evidence of a Yogic Siddhi (1996) werden uitgegeven door de Theosophical Publishing House te Adyar en daarna verscheen Essentials of Occult Chemistry and Modern Science door professor H.J. Amilcar, emeritus hoogleraar scheikunde aan de universiteit van Poona.

In september 2003 stond er in het blad Physics World een artikel van Jeff Hughes van het Centre for the History of Science, Technology and Medicine van de universiteit van Manchester, getiteld Occultism and the Atom: The Curious Story of Isotopes. Daarin staat hoe F.W. Aston, die in 1922 de Nobel Prijs voor scheikunde kreeg, een aanwijzing volgde in het eerder verschenen Occult Chemistry van Besant en Leadbeater. Hij handhaafde zelfs hun naam ‘meta-neon’ voor de isotoop van neon. Hughes zegt hierover:

Het verhaal van Aston, de meta-elementen en de theosofie kwam aan het licht toen ik in de bibliotheek van de universiteit van Cambridge een grote grijze doos bekeek met de papieren van Aston als onderdeel van mijn onderzoek naar de geschiedenis van kernfysica… Begraven tussen dit materiaal lag een vergeeld, getypt manuscript van 15 pagina’s getiteld “On the Homogeneity of Atmospheric Neon”… de laatste pagina van dit manuscript – na de gebruikelijke dankbetuigingen enzovoort – bevatte een merkwaardige “Note on the name Meta Neon”, waarin Aston zijn bron voor die naam erkende. Aanvankelijk verbijsterd dat hij zelfs maar bekend was met Occult Chemistry van Besant en Leadbeater, raakte ik geïnteresseerd en besloot ik het theosofische verband uit te zoeken.

Hughes geeft vervolgens details over hoe Aston, toen hij in 1913 een voordracht voor de British Association te Birmingham hield over de atoomgewichten van neon en meta-neon, verwezen had naar de uitgave van Besant en Leadbeater uit 1908. Aston had opgemerkt:

Met theosofische methoden, volledig onbegrijpelijk voor de gewone fysicastudent, beweerden [de auteurs] dat zij het atoomgewicht bepaald hadden van alle in die tijd bekende elementen en van verscheidene onbekende. Bij die laatste komt er één voor waaraan ze een atoomgewicht toekennen van 22.33 (H=1) en dat ze ‘meta-neon’ noemen. Daar de naam even goed als iedere andere lijkt te passen bij het beetje dat wij weten over de eigenschappen van het nieuwe gas, heb ik die gebruikt in dit manuscript.

Hughes wijst erop dat in die tijd verscheidene bekende fysici, waaronder Lord Rayleigh, Oliver Lodge en J.J. Thompson lid waren van de Society for Psychical Research en geïnteresseerd waren in paranormale verschijnselen. In de context van die tijd dacht Aston misschien dat hij in zijn voordracht voor de British Association de tamelijk verbazingwekkende beweringen over isotopen van zeldzame gassen in Occult Chemistry kon vermelden: meta-neon, metargon, meta-krypton enzovoort.

136        Theosofia 108/4 · augustus 2007

Maar, zoals verteld wordt door Hughes, wiens boek over de vroege geschiedenis van isotopen naar verluidt volgend jaar zal worden uitgegeven door Routledge, reconstrueerde Aston in zijn rede bij de aanvaarding van de Nobelprijs en in zijn invloedrijke tekstboek Isotopes uit 1922, ‘de geschiedenis van zijn eigen werk om het te doen voorkomen dat er een rechtstreeks verband is tussen een neon-22 en isotopen… Iedere verwijzing naar occulte scheikunde werd weggelaten. Deze gereconstrueerde geschiedenis werd al snel geaccepteerd als de algemeen aanvaarde weergave.’

Jinarajadasa schreef Aston om hem erop te wijzen dat Besant en Leadbeater isotopen ontdekt hadden vóórdat Aston zijn bewering gedaan had, maar Aston antwoordde dat hij geen belangstelling had voor de theosofie. Zowel de brief van CJ als het antwoord van Aston werden in 1946 uitgegeven door de Theosophical Publishing House te Adyar in een brochure getiteld Occult Chemistry Investigations.
CJ lijkt zich niet bewust te zijn geweest van Astons originele verwijzing, die nu aan het licht gebracht is door Jeff Hughes, en van Astons erkenning van zijn bekendheid met het werk dat door de twee theosofen verricht is.

Zo wordt zelfs de geschiedenis van de wetenschap af en toe herschreven in termen van opportunisme of context! De verdienste voor het weer tot leven wekken van de theosofische achtergrond van de geschiedenis van isotopen gaat naar de Britse theoretisch fysicus Stephen Phillips. Het zal interessant zijn te zien welke reacties er zullen komen op de uitgave van het boek van Jeff Hughes over de geschiedenis van isotopen bij uitgeverij Routledge in 2004.

Op natuurlijke wijze stil worden

Bijna iedereen die in het spirituele leven geïnteresseerd is vraagt op een gegeven moment: ‘Hoe kan ik mijn denkvermogen beteugelen?’ De constante activiteiten van het denken zijn vermoeiend; zij belemmeren reflectie en laten geen ruimte voor de diepere waarnemingen die op rustige momenten ontstaan. Alleen een rustig denkvermogen schijnt de essentie van het leven te weerspiegelen, zoals het water van een meer rustig en helder moet zijn om de hemel erboven te weerspiegelen.

Veel zoekers hebben lange tijd geprobeerd effectief te mediteren. Zij streven er vurig naar het denkvermogen terug te halen van zijn omzwervingen, maar het is opstandig en slaagt er keer op keer in weg te lopen. Dit is ontmoedigend en dan ontstaat het gevoel dat opgeven de enige optie is. Ofschoon allerlei Leraren ons aangeraden hebben dat we onze inspanningen moeten volhouden om het recalcitrante denkvermogen te onderwerpen, komen we op een punt waarop we het gevoel hebben dat we de strijd niet kunnen volhouden. Daarom is het ernstig het overwegen waard of het denkvermogen door een andere benadering minder tot opwinding neigt en rustiger wordt. Eens zei J. Krishnamurti: ‘Laat het denken de vrijheid om dood te gaan’, maar wanneer het denken de vrijheid krijgt, zoals uit ervaring blijkt, sterft het niet, maar gaat het door met onverminderde energie. Is dat omdat wij het onophoudelijk voeden met eten dat zijn razernij in leven houdt? In dit geval moeten wij uitvinden wat de brandstof is die het denkvermogen doet ontvlammen en steeds brandende houdt.

Alleen een rustig denkvermogen schijnt de essentie van het leven
te weerspiegelen, zoals het water van een meer rustig en helder moet zijn om de hemel erboven te weerspiegelen.

Theosofia 108/4 · augustus 2007        137

Een van de eigenschappen van een spiritueel ontwikkeld persoon is dat hij niet persoonlijk is. Daarentegen is het begeerte-denken heel persoonlijk, zoals we gauw genoeg ontdekken als we zorgvuldig onze reacties op personen en incidenten in het dagelijks leven observeren. Naarmate het denken scherper wordt, wordt het kritisch over hoe anderen denken en handelen. In feite put het aanzienlijke bevrediging uit het vinden van iets dat het kan bekritiseren of veroordelen. Op het onderbewuste niveau versterkt dit het egocentrum met zijn superioriteitsgevoel. Dit kan de reden zijn waarom kritisch spreken en denken over anderen zo veelvuldig voorkomt.

Natuurlijk is het goed om kritisch te zijn in de goede zin van het woord, wat een teken is dat viveka of onderscheidingsvermogen zich aan het ontwikkelen is en dat goed gezien wordt als goed en kwaad als kwaad. Maar dat soort observatie moet vrij zijn van het persoonlijk element. Ware viveka leidt niet tot reacties of herinneringen die relaties vertekenen. Aan de andere kant leidt de niet-persoonlijke houding tot vriendelijke gevoelens en begrip voor de worsteling die anderen doormaken. Of men echt onpersoonlijk is of alleen maar zegt ‘Ik ben niet persoonlijk’ hangt af van of we ons in alle rust bewust zijn van wat er gebeurt, waarbij we geen resten of beelden in het brein achterlaten.

Als tweede voorbeeld kunnen we kijken naar onze reactie op een gezondheidsprobleem. Wanneer er correct op deze ervaring gereageerd wordt kan zij ons leren onpersoonlijk te zijn. Het lichaam is een nuttig ding en moet verzorgd worden, maar we moeten het geen belang geven als persoonlijk bezit. Kunnen we ernaar kijken met afstandelijkheid, alsof het het lichaam van iemand anders is dat ons is toevertrouwd? In feite is het niet ‘van ons’, behalve gedurende korte tijd. Zoals professor Lewis Thomas al zei, de micro-organismen, waarvan er hele kolonies in het lichaam zijn, zouden evengoed kunnen zeggen ‘Het is van ons.’ Maar intussen is het een goed stuk gereedschap om op het stoffelijk gebied te functioneren.

De persoonlijke visie en de persoonlijke reactie zijn als een wond in het denkvermogen, een bron van irritatie. Door te experimenteren, als we leren onpersoonlijk te zijn of liever niet-persoonlijk (het woord onpersoonlijk suggereert gebrek aan gevoel, maar fijne gevoelens zijn juist kenmerkend voor het niet-persoonlijke denkvermogen), kunnen we ontdekken dat er veel minder nodeloze mentale activiteit en opwinding is. Dan is er minder noodzaak om er steeds aan te denken om het denkvermogen te beheersen, omdat rimpelingen nu eenmaal gecreëerd worden door persoonlijke reacties en deze uit zichzelf ophouden wanneer er niet-persoonlijkheid heerst.

De niet-persoonlijke houding leidt tot vriendelijke gevoelens en begrip voor de worsteling die anderen doormaken.

138        Theosofia 108/4 · augustus 2007

Een ander aspect van het probleem wordt duidelijk wanneer we onszelf observeren, zonder dit of dat te willen zijn of te willen doen. Dit zou er toe moeten leiden dat we onbenulligheden en oppervlakkigheden loslaten. In verband met een beroep of bezigheid moet iemand misschien nauwkeurig aan details werken. Maar er zijn ook talloze oppervlakkige activiteiten van het denkvermogen die geen doel op zich hebben, maar die mechanisch doorgaan. Het denken is verstrikt in begeerte en het begeerte-denken voelt dat het leeft wanneer het rondzwerft en zichzelf in een toestand brengt van bezorgdheid, angst of opwinding. Het kan zichzelf niet bezighouden met diepe dingen en daarom houdt het zichzelf in een sfeer van trivialiteiten.

Mensen voelen zich vaak gedwongen anderen te vertellen over kleine dingen in hun eigen leven waaraan zij belang hechten. Het gevoel ontstaat dat ieder dingetje, verbonden met onszelf, van belang moet zijn voor alle andere mensen. Het observerende denkvermogen ziet dit bij zichzelf en bij anderen gebeuren en leert om anderen niet te belasten met details die niet van belang zijn, alleen maar omdat zij met ons ‘ik’ verbonden zijn. Ook hier is voedsel voor het ego om zich mee op te blazen.

Het denkvermogen brengt zichzelf tot rust wanneer de focus van zijn aandacht overgaat van het persoonlijke naar het niet-persoonlijke, van het triviale en oppervlakkige naar het reële en het betekenisvolle. Een toestand van stilte wordt een natuurlijke staat wanneer wij denken in termen van de universele aard van ervaringen – pijn, vreugde, worsteling enzovoort – omdat de focus ervan verschuift. Mevrouw Blavatsky adviseerde spirituele leerlingen om na te denken over universele waarheden. Naarmate de focus verandert, verandert ook de belangstelling. Ook al kost het tijd voordat het denkvermogen doodgaat, we geven niet op. De uitdaging is interessant. Precies zo vindt een student zijn werk inspannend en vervelend, wanneer hij alleen maar probeert hoge cijfers te halen en een winstgevende betrekking te vinden. Maar als zijn belangstelling gewekt is werkt hij er met plezier aan. Zo ook leidt het spirituele pad steeds verder omhoog, maar als er belangstelling is, wordt het klimmen een vreugde.

Uit: The Theosophist, april 2004
Vertaling: A.M.I.

Via welk pad je ook tot Mij komt, ik zal je verwelkomen,
want de paden die de mensen uit alle richtingen nemen
zijn van Mij.

Krishna