TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2007 » Augustus » Krishnamurti en de Theosophical Society toen en nu
Fay van Ierland

Krishnamurti en de Theosophical Society toen en nu

  • Fay van Ierlant

Krishnamurti (K) zei in 1929: “Waarheid is een land zonder paden , religie omvat alles en is niet exclusief. Een religieus denken heeft geen nationaliteit , is niet kleinsteeds , onderwerpt zich niet aan groepsdenken , is niet het resultaat van propaganda , kent geen dogma en geen geloof maar het is een denken dat zich beweegt van feit naar feit , een denken dat de totale aard van gedachten doorziet”
(Toespraak Ommen 1929).

Volgens professor Krishna lag de moeilijkheid tussen Krishnamurti en de Theosophical Society (hierna TS) in het ‘zonder paden’, omdat men er in de TS vanuit ging dat er vele paden waren die het denken naar waarheid kunnen leiden, zoals de paden van de gevestigde religies.

In oktober 1888 kwam De Geheime Leer(GL) uit en daarin kunnen we lezen in deel II (uitgave TUP p.680 noot 2, uitgave Couvreur/ Fricke p.526, noot 145): “Omdat gedifferentieerde stof in het zonnestelsel in zeven verschillende toestanden bestaat, en Pragna of het waarnemingsvermogen ook in zeven verschillende aspecten bestaat, die overeenkomen met de zeven toestanden van de stof, moeten er in de mens noodzakelijk zeven bewustzijnstoestanden zijn; en overeenkomstig de meerdere of mindere ontwikkeling van deze toestanden, werden de stelsels van de religies en de filosofieën uitgewerkt.”

Morningtalk in Naarden op zondag 23 april 2006.

In 2007 aangepast voor publicatie in Theosofia.

Theosofia 108/4 · augustus 2007        149

Krishnamurti en De Geheime Leer wijzen naar het verband van de staat van bewustzijn in de mens met zijn religieuze ervaring. Krishnamurti’s uitspraak gaat over Satyan na’sti paro dharmah, geen godsdienst boven waarheid. Een religieus denken ontstaat als het bewustzijn niet meer aan vormen gebonden is en daardoor de totale aard van vormen en gedachten overstijgt en doorziet. Religare wil zeggen ”weer verbinden”, het weer verbinden van het menselijk bewustzijn met zijn ware geestelijke aard. K noemt dat een religieuze staat van bewustzijn.

De uitspraak in de GL geeft aan dat de stelsels van de gevestigde religies afhingen van dat wat het menselijk bewustzijn in een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats een vorm kon geven. Die vormen hangen af van het tijdperk waarin de religie ontstond en waarvan het bewustzijn van die tijd gebruik kon maken. Het bewustzijn is dan gebonden aan en geconditioneerd door de uiterlijke omstandigheden. Krishnamurti heeft het over een ongebonden staat van bewustzijn waarbij de vormen van religies en ritualen overstegen zijn door een geestelijk inzicht dat niet aan tijd gebonden is.

Krishnamurti’s leringen werpen helder licht op de soms cryptische teksten in De Geheime Leer en De Geheime Leer geeft de achtergrond van K’s leringen. Het scheppingsverhaal in de Stanza’s van Dzyan toont ons wie we zijn, waar we vandaan komen en waar we naartoe gaan. Daar zijn scheppingsmythen voor. Hun vormen zijn ergens in die zeven toestanden van bewustzijn ontstaan die genoemd worden in bovengenoemd citaat uit de GL en ze zijn dáár ontstaan waar de mogelijkheid van de vormen van bepaalde mythen in die tijd lag. Als we die vormen van de mythen doorbreken, bewegen we het bewustzijn naar het Ene Beginsel en gaan we waarnemen dat het zich uitdrukt in vele vormen, via de wetten van bestaan. En dan? Dan wijzen Krishnamurti’s leringen van zelfkennis en keuzeloos gewaar zijn naar de wijze waarop de door onderzoek verkregen inzichten in de uitdrukkingen en de werkwijzen van het Ene Beginsel in de materie in praktijk kunnen worden gebracht. Het proces van het leren leven als een deel van het grote Geheel waarin het Ene Beginsel zich uit blijkt te drukken. Zo snel gaat het echter meestal niet, want we zitten met die zeven toestanden van bewustzijn die de GL aangeeft.

Een artikel van Jinarajadasa uit 1926 in The Theosophist geeft veel duidelijkheid over de feiten waar Krishnamurti in 1929 op reageerde. Het artikel is vertaald als Formalisme en fundamentalisme in de Theosophical Society in Theosofia 1 van 2007.

Jinarajadasa schreef: “Niemand die vandaag (in 1926) naar de wereld kijkt, kan voorbij gaan aan het grote belang van geestelijke bezieling van religie om het moderne leven te vermenselijken. In deze situatie zijn er 42.000 theosofen (vóór de breuk met Krishnamurti) voor wie het onmogelijk is het noodzakelijke werk te doen als zij de massa niet kunnen vergeestelijken langs de wegen van de religie waaraan deze massa gewend is. Als er dus een aantal theosofen is dat gelooft dat de hiërarchie die de wereld regeert heeft besloten tot een herleving van de oude religies en als zij zich met enthousiasme op dat plan storten dan doen zij dat omdat zij de massa in die religies zouden kunnen helpen. Of zij de massa zullen hinderen of helpen is een zaak voor onderzoek, niet voor scheldpartijen”. Iets verderop schrijft Jinarajadasa in hetzelfde artikel: ”Velen van ons zijn de inspiratie aan het begin van ons lidmaatschap niet vergeten. De waarde voor ons was dat het geen enkele vorm had. Bijeenkomsten van theosofische loges waren geen religieuze diensten; het waren bijeenkomsten van zoekers naar waarheid die ook enthousiast waren voor het bevorderen van het welzijn van de mensheid”.

Krishnamurti’s leringen werpen helder licht op de soms cryptische teksten in De Geheime Leer en e Geheime Leer geeft de achtergrond van K’s leringen.

150        Theosofia 108/4 · augustus 2007

We kunnen ons in 2006 vermoedelijk wel voorstellen dat Krishnamurti in 1929 reageerde op “een aantal theosofen dat gelooft dat de hiërarchie die de wereld regeert heeft besloten tot een herleving van de oude religies”. En op bijeenkomsten van theosofische loges die te maken hadden met religieuze diensten. We kunnen ons ook realiseren dat daarom de bewustzijnssprong van 1926, Jinarajadasa, naar 1929, Krishnamurti, voor een deel van de leden behoorlijk ver ging.

Jinarajadasa geeft een schitterend tijdsbeeld in het hierboven genoemde artikel over het al of niet vasthouden aan grondbeginselen en aan rituele vormen. Hij beschrijft verschillende perioden. Het begon met H.P. Blavatsky (HPB) en H.S. Olcott die de boeddhistische gelofte aflegden in 1880. Daarna kwam Annie Besant die het hindoeïsme aan de orde bracht in 1893. Daar werd in Europa tegen geprotesteerd. In de derde periode in 1905 kwamen de protesten tegen de Gemengde Vrijmetselarij die binnen de TS overal gebruik mocht maken van faciliteiten van de loges. Daarna riep De Orde van de Ster in het Oosten ook het nodige op, evenals de politieke activiteiten van Annie Besant. En in 1916 ontstond de Vrij-Katholieke Kerk wat ook weer allerlei commotie teweeg bracht. Elke protestgroep had zijn eigen conditioneringen waaraan werd vastgehouden, onder de door allen gebruikte kreet van “vrijheid van meningsuiting”. Jinarajadasa wijt dat alles aan het archaïsche begrip van de “twee paden”, het pad van Immanentie en het pad van Transcendentie, beide uitdrukkingen van de Ene Realiteit. Immanentie als de weg door het gemanifesteerde naar het ongemanifesteerde en Transcendentie rechtstreeks naar het ongemanifesteerde. Occultisten met een filosofisch temperament richten zich op transcendentie, zegt Jinarajadasa. De Immanentie wordt verwoord in het eerste Grondbeginsel in de Proloog van de GL ; Periodiciteit in het tweede Grondbeginsel; en Transcendentie in het derde Grondbeginsel.

De grondbeginselen, waarop de doeleinden gebaseerd zijn, geven het natuurlijke proces aan van geestelijke bewustzijnsontwikkeling. Zij vormen een drie-eenheid.

De immanente ‘broederschap der mensheid’ zal voort moeten komen uit het transcenderen van de bovengenoemde bewustzijnstoestanden op de zeven gebieden van bestaan waardoor de ‘vermogens die in de mens sluimeren’ tevoorschijn kunnen komen tijdens de ‘verplichte pelgrimstocht’ door de zeven gebieden, gebruikmakend van ‘de vergelijkende studie’ van de periodieke en cyclische uitdrukkingen van Eeuwige Wijsheid door de tijden heen.

De grondbeginselen, waarop de doeleinden gebaseerd zijn, geven het natuurlijke proces aan van geestelijke bewustzijnsontwikkeling. Zij vormen een drie-eenheid.

Theosofia 108/4 · augustus 2007        151

De doeleinden en de grondbeginselen geven het steeds in beweging zijnde groeiproces aan waar de TS, als een uitdrukking van Eeuwige Wijsheid, voor staat. Een geestelijke ontdekkingsreis door de materie die aangegeven wordt door alle Eeuwige Wijsheidstradities. Je kunt eraan beginnen. Hoe? Volgens Krishnamurti door het ontmaskeren van de denkpatronen, van de meningen en conditioneringen die het bewustzijn inbinden. Het bevrijden van het bewustzijn geeft de mogelijkheid om de wetten van bestaan te gaan waarnemen waarin het Ene Beginsel zich uitdrukt, in een geheel van oorzaak en gevolg. Rituele vormen zouden dan niet meer bedacht hoeven worden omdat ze er al zijn, je ziet het gebeuren en je maakt er deel van uit. Krishnamurti kan dat schitterend beschrijven in zijn Notebook.

Als een geestelijk begrip in de materie wil indalen, dan moet de materie die mogelijkheid wel bieden, stelt De Geheime Leer. Transcendentie is het overstijgen van vormen in het denken naar een vormlozer gebied, om het indalen van ijlere, meer geestelijke begrippen mogelijk te maken. Het vasthouden aan vormen verhindert transcendentie. Transcendentie is een boeiend proces. Het zoekende denken dat blijft bewegen, daarbij steeds vormen en begrippen doorbrekend, waarbij het zelf op den duur deel gaat uitmaken van dat wat onderzocht of beleefd wordt: er is geen afscheiding meer; het denken verlicht zichzelf.

Alle ware esoterische disciplines en mysteriescholen geven aan dat de eerste stap naar wijsheid het geestelijk inzicht in de leringen inhoudt, en het kan daarbij blijven. Immanentie zou neer kunnen komen op het inzien van alles als een uitdrukking van het Ene Beginsel in zijn werkzaamheid. Transcendentie zou dan het integreren van de leringen in je leven inhouden: het doorbreken en overstijgen van de eigen levenspatronen door het in praktijk brengen van geestelijk inzicht. Daarom bleef HPB de nadruk leggen op een tweede afdeling binnen de TS voor de leden die de leringen willen integreren in hun leven, door te beginnen aan het totale proces van het aanpassen van het leven aan de wetten van bestaan, ook wel Raja Yoga genoemd.

In 1882 werd al ervaren dat het denken van de leden meer voorbereiding nodig had dan in het begin van de oprichting van de TS werd aangenomen. Mahatma KH schrijft aan Sinnett: “Laat de Society slechts in naam bestaan tot de dag waarop zij leden kan krijgen met wie wij de facto kunnen werken en door een andere neutraliserende oorzaak te scheppen kunnen wij de situatie misschien redden Hoe kunt u dit doen? Zij willen iets nieuws. Een Ritueel om hen te amuseren. Overleg met Subba Row met Sankariah, de Dewan Naib van Cochin en lees aandachtig zijn brochure “A Flash of Light upon Occult Free Masonry” (brief 45, p.294 in De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett). Deze brief werd geschreven toen de eerste cyclus van zeven jaren van de Theosophical Society voorbij was en er moest worden beslist of de Mahatma’s er wel achter konden blijven staan. Mahatma KH geeft hier aan dat er rekening gehouden moet worden met de verschillende staten van bewustzijn van de leden, zodat de TS kon blijven voortbestaan tot gunstiger tijden voor “Satyan na’sti paro dharmah”, de Waarheid van de wetten van bestaan. Het woord ritueel komt van het Sanskriet woord rta wat ‘waarheid’ betekent, maar ook wet, orde en het verloop der dingen. Het slaat op de eeuwige kosmische en natuurlijke orde van de wetten van bestaan. Als de mogelijkheid er is om die orde werkelijk waar te nemen, dan vallen de door mensen gemaakte ritualen weg, zoals Krishnamurti aangeeft.

De doeleinden en de grondbeginselen geven het steeds in beweging zijnde groeiproces aan waar de TS, als een uitdrukking van Eeuwige Wijsheid, voor staat.

152        Theosofia 108/4 · augustus 2007

Geoffrey Farthing zegt in zijn Blavatsky Lecture van 2001, Theosophy, Its Benificent Potentialities, in 2005 verschenen in Theosofia als De geweldige positieve ontwikkelingsmogelijkheden van Theosofie: “Evolutie is het proces van het steeds verder verbeteren van de levensvormen die zich geschikt maken om de mogelijkheden van de geest meer en meer uit te drukken.” Om die geest meer kans te geven sprak Krishnamurti over het keuzeloos gewaar zijn. Dat gewaar zijn wordt in de literatuur ook wel de zuiverste perceptie genoemd, verlost van haar verantwoordelijkheden jegens onderwerp of materiaal, een uitspraak uit 1873 (Walter Pater, p. 88 van The Renaissance: Studies in Art and Poetry). De geestelijke mogelijkheden van de mens worden bepaald door zijn niveau van bewustzijn. De Mahatma KH hield daar duidelijk rekening mee in zijn boven aangehaalde brief van 1882 waarin hij een tijdelijk nieuw pad aangeeft in afwachting van betere tijden. In 1929 kwam Krishnamurti met zijn uitspraak over het land zonder paden: een kans voor die betere tijden.

In de Theosophist van april 2006 staat het artikel Questions and Answers II waarin Radha Burnier en John Algeo vragen over deze kwestie beantwoorden. Zij komen tot de conclusie dat het toegankelijk maken van Theosofie rekening moet houden met de mogelijkheden die mensen en streken in hun staat van bewustzijnsevolutie bieden, maar niet zonder meer. H.P. Blavatsky was daar zeer duidelijk over, zoals Radha Burnier haar aanhaalt in Living Truth: The Future of the Theosophical Society (Blavatsky Lecture 2005): “Je moet in gedachten houden dat al onze leden geboren en getogen zijn in een geloof of religie, dat zij allen meer of minder van hun generatie zijn, fysiek en mentaal en dat daardoor hun oordeel zeer waarschijnlijk misvormd en onbewust bevooroordeeld is door sommige van of door al die invloeden. Als zij niet bevrijd kunnen worden van die inherente vooroordelen of als het hun niet tenminste geleerd kan worden dat direct te herkennen en zo te vermijden om er door misleid te worden zal de Society afdrijven of sterven”.

In 2007 is er De Club van Boedapest met de filosoof Ervin Laszlo. Hij zegt dat we, bij alles wat we doen, dit moeten doen met onze volle aandacht. We moeten ons afvragen of we iets kopen met een oog op het welzijn van de wereld, of alleen met het oog op het welzijn van onszelf. Dit in verband met de klimaatverandering, maar ook met oog voor de toestand van de vele slachtoffers van verkeerde globalisatie die alleen ten goede komt aan de winst van de multinationals. Het denken moet óm, zegt hij, terwijl hij Einstein als volgt aanhaalt: “Je kunt een probleem niet oplossen met hetzelfde denken dat het veroorzaakt heeft.”

De geestelijke mogelijkheden van de mens worden bepaald door zijn niveau van bewustzijn.

Theosofia 108/4 · augustus 2007        153

Radha Burnier gaat in haar Living Truth in op de situatie zoals hij nu in de TS is: “Eenvoud is de essentie van spiritueel leven. Hebzucht naar bezittingen en vermaak is het vernietigen van de mogelijkheid voor mensen om een holistische visie, de visie van buddhi of intuïtie te ontwikkelen. Voor het oog van buddhi is het duidelijk dat alles wat leeft schittert van goddelijke eigenschappen en daarom onvergelijkbaar waardevol is. Wedijver en concurrentie bestaan alleen in een onwetend milieu en niet bij volwassen zoekers naar waarheid. De toekomstige beschaving moet er één zijn waarin de religieuze geest bloeit zonder dogmatisme en vijandschap. Mensen hebben vrijheid nodig voor het volgen van de godsdienstige plichten die aan hun temperament zijn aangepast, maar dat heeft niets gemeen met de intense aspiratie van het religieuze denkvermogen voor het Oneindige en het Eeuwige. Een zuivere religie in zijn ware aard is religie die verenigt en harmoniseert, dat wat HPB gelijkstelde aan Theosofie. Door te werken voor de Theosophical Society delen we het privilege van het leggen van de fundering van een nieuwe, meer spirituele beschaving”.

Krishnamurti zou het vermoedelijk met haar eens zijn.

Theosofie, de goddelijke wijsheid, zoals we die nu bezitten is alleen maar dat kleine stukje waarheid achter de steeds veranderende feiten, niet alleen op onze aarde en bij onze mensheid, maar in de hele kosmos; we kunnen ons geen voorstelling maken van de hoogste adept die de hele goddelijke wijsheid kent, de wijsheid die elk probleem verklaart van dit grote universum dat bestaat uit miljoenen en miljoenen zonnestelsels.

(C. Jinarajadasa, 1946, genoemd door
J. Algeo in Inspiratie uit het verleden)