TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2007 » Juni » Het boeddhistische vredesvisioen, Glenn H. Mullin
Glenn H. Mullin

Het boeddhistische vredesvisioen, Glenn H. Mullin

Tijdens het leven van de Boeddha leefde er eens een moordenaar genaamd Angulimala, of ‘Duimenketting’. Hij was bekend onder deze naam omdat hij van elk van zijn slachtoffers een duim afnam, die hij aan een touw om zijn hals droeg.

De Boeddha hoorde van Angulimala en besloot te trachten hem tot het vredespad te brengen. In die tijd waren er geruchten dat Angulimala bijna duizend mensen beroofd en gedood had en dat zijn ketting gemaakt was van 999 mensenduimen.

Om Angulimala persoonlijk te ontmoeten ging de Boeddha alleen te voet op weg door het woud waar men zei dat de moordenaar zich schuil hield. Angulimala zag de Boeddha aankomen. Hij sprong achter de Boeddha tevoorschijn met zijn knots in de hand en trachtte ermee te slaan. Maar de Boeddha had dit verwacht en weerde de klap handig af. De aanval ging lange tijd door, maar de Boeddha bleef onversaagd, zijn ogen gericht op zijn aanvaller terwijl hij steeds buiten bereik bleef.

Uiteindelijk raakte Angulimala zo vermoeid dat hij op de grond viel. De Boeddha ging naast hem zitten, legde zijn arm liefdevol om zijn schouder en sprak hem troostend toe. De ontredderde misdadiger begon hevig te huilen, want nooit tevoren had iemand hem zoveel liefde of vergevingsgezindheid betoond. Zij zaten zo verscheidene uren bijeen, waarbij Angulimala’s lichaam schudde van onbeheersbaar snikken.

Glenn Mullin (Ngakpa Maitri Zopa) is een internationaal befaamde Tibetoloog, auteur en leraar tantrische boeddhistische meditatie. Hij is de schrijver van meer dan twintig boeken over het Tibetaans boeddhisme, waaronder Mystical Verses of a Mad Dalai Lama (Quest Books, 1994). Dit artikel is een herdruk uit de American Theosophist van mei 1987.

112        Theosofia 108/3 · juni 2007

Deze ervaring van mededogen bracht een complete transformatie teweeg bij Angulimala. Hij vroeg de Boeddha hem tot monnik te wijden en toe te staan dat hij in de Sanghagemeenschap ging wonen. De Boeddha stemde hierin toe. Angulimala nam de gewoonte aan om meditatie en purificatie van het zelf te praktiseren en uiteindelijk werd hij heilig verklaard.

Eén van de populairste Tibetaanse volkshelden is de elfde-eeuwse yogi Milarepa. Er worden talloze episoden uit zijn leven aangehaald als bewijs voor de macht van de liefde.

Op een dag waren een jager en zijn hond op hertenjacht. Bij een poging te ontkomen kwam het hert terecht in het weiland waar Milarepa zat te mediteren. Terwijl hij zijn diepe kalmte en zijn aura van vriendelijkheid bewaarde, kwam het uitgeputte dier naast hem liggen in de hoop bescherming te vinden. Enkele ogenblikken later verscheen de jachthond ten tonele en ook hij ging naast Milarepa liggen.

Tenslotte arriveerde de jager. Aanvankelijk was hij vastbesloten zijn prooi te doden, maar na een tijdje in Milarepa’s aanwezigheid werd hij zo ontroerd door de heiligheid van de wijze dat hij de wrede gewoonte van het doden van wilde dieren afzwoer. Hij smeekte aanvaard te worden als discipel en uiteindelijk werd hij zelf later een beroemde yogi.

Een andere populaire boeddhistische figuur is de derde Dalai Lama, die in de zestiende eeuw leefde. Zelfs toen hij nog een jonge man was, had de roem van zijn geleerdheid en heiligheid zich door heel Azië verspreid. Het nieuws van zijn grootheid bereikte de Altan Khan, de krijgsheer en opperbevelhebber van de verschrikkelijke Tumed Mongolen. Altan werd geïntrigeerd door hetgeen hij gehoord had over deze wonderbaarlijke leraar en nodigde hem uit de bevolking van Mongolië te komen onderrichten. De derde Dalai Lama arriveerde in 1578.

Zijn wijsheid, mededogen en aanwezigheid maakte indruk op de grote Khan, die zijn volk vroeg zich af te keren van het pad van oorlog en haat en in plaats daarvan het pad van vreedzaam samenleven te bewandelen. Deze bijzondere gebeurtenis markeerde het einde van de eeuw van terreur die de Mongolen op hun buurlanden hadden uitgeoefend, van Korea en Japan in het oosten tot Europa in het westen. Vanaf die tijd hebben de Mongolen gehoor gegeven aan het spirituele erfgoed dat de derde Dalai Lama voor hen bereid had.

Het cultiveren van een vreedzaam denkvermogen

De intentie achter al dit soort boeddhistische anekdotes is aan te geven dat vrede in onze omgeving niet teweeggebracht wordt door de buitenwereld buiten te sluiten, maar door ons eigen denkvermogen het zwijgen op te leggen. Simpel gezegd begint de ultieme bijdrage die een individu kan geven aan de zaak van vrede en harmonie bij hemzelf. Als ik vredelievender, liefdevoller en heiliger kan worden, zorgt dit er onmiddellijk voor dat deze eigenschappen zich in mijn directe omgeving verspreiden. Het resultaat is een kettingreactie die steeds verder uitwaaiert.

Ook omgekeerd, als ik geen vredige, liefhebbende en mededogende natuur in mijzelf ontwikkel, dan kan ik niet echt bijdragen tot vrede in de maatschappij als geheel. Ongeacht wat mijn publiekelijk gedane uitspraken of fysieke acties ook zijn, zolang mijn eigen karakter gewelddadig en intolerant blijft heeft niets wat ik doe in naam van de vrede enige zin.

Theosofia 108/3 · juni 2007        113

In de diverse boeddhistische tradities zijn talloze technieken bewaard en ontwikkeld die als doel hebben het ontwikkelen van een vredig en liefdevol denkvermogen. Een belangrijk schrijver over dit onderwerp in het klassieke India was Shantideva, wiens achtste-eeuwse werk Een gids tot de weg van de Bodhisattva, of Bodhisattva-charya-avatara even populair is bij de huidige boeddhistische leraren als ten tijde van zijn ontstaan zo’n twaalfhonderd jaar geleden.

In deze tekst geeft Shantideva als commentaar “Het is onmogelijk om de hele wereld met leer te bedekken, maar door onze voeten met sandalen te bedekken wordt hetzelfde effect gecreëerd. Evenzo is het onmogelijk deze wereld tot harmonie te brengen door alle bestaande schadelijke wezens te vernietigen; maar door ons denkvermogen te bedekken met de vriendelijkheid van liefdevol geduld wordt de hele wereld met harmonie vervuld.”

Vanuit het Mahayana-standpunt moeten wij niet alleen deze bijdrage leveren aan de wereldharmonie omdat het verstandig en begerenswaardig is voor ons persoonlijk, maar ook omdat het onze geestelijke plicht is.

Dit thema wordt benaderd vanuit een aantal verschillende invalshoeken. Ook al is de wereld misschien een enigszins harde omgeving, toch danken wij er in de eerste plaats ons eigen bestaan aan. Iemand anders deed ons het levenslicht zien; het eten dat wij eten wordt verbouwd en tot ons gebracht door de vriendelijkheid van anderen; de kleren die wij dragen om ons tegen de elementen te beschermen komen tot ons door de vriendelijkheid van anderen; en de huizen waarin we wonen en de materialen waarvan ze gemaakt zijn behelzen de dienstverlening van anderen. Men kan beweren dat deze diensten niet noodzakelijkerwijs verricht worden door een bewuste daad van vriendelijkheid; het boeddhistische antwoord is dat een onbewuste vriendendienst toch gewaardeerd moet worden vanwege alle voordelen die deze ons geboden heeft.

Nadere beschouwing betreft onze verantwoordelijkheid vanuit het standpunt van reïncarnatie. Nu wordt gesteld dat, ofschoon ieder één-wereld- systeem zijn begin en einde heeft, het bestaan zelf geen begin kent. Daardoor hebben wij talloze vorige levens gehad.

Bovendien zijn onze relaties met anderen niet constant; zij die vreemden of zelfs vijanden zijn in dit leven kunnen heel wel vrienden, familie en zelfs ouders voor ons geweest zijn in enig vorig leven. In de loop van de miljarden vorige levens bestaat er geen levend wezen met wie wij niet op enig tijdstip een vriendschappelijke relatie hebben gehad en die ons niet te eniger tijd vriendschap betoond heeft. Dientengevolge is er geen levend wezen aan wie wij niet een vriendendienst verschuldigd zijn.

Bovendien willen alle wezens, of zij zich daar nu wel of niet van bewust zijn, bemind worden en vriendschap ontvangen. Alleen door de kracht van begoocheling handelt iemand wreed en onaangenaam. Schade berokkenende wezens worden als het ware gedreven door de innerlijke verblindende krachten van de drie meest fundamentele begoochelingen: gehechtheid, haat en onwetendheid. Deze krachten beheersen hun leven en daardoor voelen zij zich machteloos.

In de loop van de miljarden vorige levens bestaat er geen levend wezen met wie wij niet op enig tijdstip een vriendschappelijke relatie hebben gehad en die ons niet te eniger tijd vriendschap betoond heeft.

114        Theosofia 108/3 · juni 2007

Het is onze verantwoordelijkheid kalm te blijven bij tegenspoed, vriendelijk tegenover onheusheid. Wij moeten eerder trachten hun waanideeën te ontkrachten dan ze verder te intensiveren.

Shantideva geeft een voorbeeld, “Waarom zou u, als iemand u aanvalt met een stok, boos worden op de persoon terwijl het in feite de stok is die u pijn doet? Als u beweert dat het de persoon is die de stok hanteert, bedenk dan dat de persoon op zijn beurt door begoocheling wordt gedreven. Dus is de echte vijand alleen maar begoocheling en dus de enige die vernietigd moet worden… Hoe wordt er een eind gemaakt aan  begoocheling in deze wereld? Alleen door deze eerst te elimineren uit onze eigen gedachtegang.”

Vanuit boeddhistisch perspectief gezien is de ultieme oplossing voor de wereldproblemen niets meer of minder dan onze eigen verlichting. Juist dit – de wens volledige verlichting te bereiken om bij te dragen tot het welzijn van de wereld – vormt de basis van het Boddhisattva-pad.

Het belang van het denkvermogen en de houdingen die het aanneemt wordt voortdurend benadrukt in de boeddhistische traditie. Shantideva schrijft, “Wat is vrijgevigheid? Het is niet de handeling van het geven, noch van het verdrijven van armoede; anders zou er, daar de alwetende wezens uit het verleden de volmaaktheid van vrijgevigheid bereikt hebben, geen armoede meer op aarde bestaan. De volmaaktheid van vrijgevigheid is het bezit van een vrijgevig denkvermogen, een houding die met anderen wil delen en hen afgescheiden wil zien van behoeftigheid.”

De Boeddha zei eens: “Het denkvermogen is als een paard; het lichaam en de spraak zijn als een wagen. Waar het paard ook gaat zal de wagen vanzelf volgen.

Door een vredig denkvermogen te kweken, begiftigd met liefde, vriendschap en mededogen, wordt elke daad van ons lichaam en onze spraak aldus een bijdrage aan vrede.

Zes oorzaken en één gevolg

Eén van de voornaamste meditatietechnieken die gebruikt wordt om dit type houding te kweken staat bekend als ‘de zes oorzaken en één gevolg’, een methode die door Meester Boeddha bekendgemaakt werd rond de derde eeuw en die later geperfectioneerd werd door Shantideva. De methode kreeg deze naam omdat de zes causale meditatieve stappen het denkvermogen voorbereiden op de ervaring van de resulterende Bodhisattva-aspiratie.

Deze meditatie begint met de inleiding van het ontwikkelen van een gevoel van gelijkmoedigheid tegenover alle wezens. Men denkt over de drie typen levende wezens, diegenen die ons geluk of plezier gebracht hebben (“vrienden”), diegenen die ons moeilijkheden of lijden gebracht hebben (“vijanden”) en diegenen die geen van beide gedaan hebben (“vreemden”).

Dan overdenkt men hoe zelfs in dit leven vrienden vijanden worden of vreemden, enzovoort, en dat in de loop van onze stroom van miljoenen levens onze relatie met anderen voortdurend verandert. Daarom moeten vrienden, vijanden en vreemden allen met evenveel respect behandeld worden.

Theosofia 108/3 · juni 2007        115

Deze inleiding – die van het ontwikkelen van een gevoel van gelijkmoedigheid ten opzichte van anderen – is een heel nuttige dagelijkse oefening. In termen van het genereren van een denkvermogen van vrede en harmonie is het een onmisbare stap, wel vergeleken met het voorbereiden van de akker waarin men de zaadjes van een verlichte houding zaait. Wanneer dit een vaste dagelijkse gewoonte geworden is, kan men doorgaan met de feitelijke ‘zes oorzaken en één gevolg’.

De eerste van de zes oorzaken is te overdenken hoe in één van onze miljarden vorige levens ieder levend wezen een moeder voor ons geweest is. Deze stap heet ‘het herkennen van alle wezens als een moeder’. Zij zijn ook vrienden geweest, broers en zussen, vijanden enzovoort; maar hier is het het moederbeeld dat benadrukt wordt vanwege de unieke aard van het moederschap en van de emotionele toon die dit in zich draagt.

De tweede oorzaak is het overdenken van de vele manieren waarop een moeder haar kind vriendschap betoont, niet alleen door het leven te geven maar ook door het te beschermen en ervoor te zorgen ten koste van grote persoonlijke opoffering.

Dan komt de oorzaak genaamd ‘de aspiratie om vriendschap terug te geven’. Als ieder wezen op een zeker moment een moeder voor mij geweest is en mij alle voordelen gebracht heeft zoals een moeder dat instinctief doet, is mijn schuld aan ieder levend wezen onmetelijk. Ik zou moeten proberen deze schuld terug te betalen.

Dit leidt tot de vierde en vijfde oorzaken. Hoe betaalt men hun vriendschap terug? Door hen altijd te behandelen met liefde en mededogen. Hier betekent liefde de aspiratie om te zien dat ze geluk en de oorzaken daarvan ervaren, en mededogen betekent de aspiratie om te zien dat ze vrij zijn van lijden en de oorzaken ervan.

Dit leidt naar de zesde oorzaak, die bestaat uit een gevoel van universele verantwoordelijkheid. Wij moeten denken, ‘Mag ik persoonlijk de verantwoordelijkheid op me nemen voor het geluk van anderen en hen helpen op iedere manier die ik kan om vrij te blijven van lijden’.

Op dit punt ontstaat een krachtige vraag, ‘Maar heb ik de wijsheid, de vaardigheid en de macht om significant bij te dragen aan universeel geluk en vrijheid van lijden? En zo niet, wie heeft die dan?’

Het voor de hand liggende antwoord is dat iemands vermogen om op deze manier bij te dragen afhangt van het niveau van iemands verlichting. Daarom ontstaat de aspiratie, “Moge ik volledige verlichting bereiken opdat ik liefde en mededogen kan vervullen, en om van maximaal nut te zijn voor de wereld”.

Dit is het soort overdenking die de Mahayana-boeddhist dagelijks moet verrichten om een levenshouding vast te houden die bevorderlijk is voor vrede en harmonie.

Een Tibetaans spreekwoord zegt: “Voordat u vooruitgang van het zelf bereikt hebt, kunt u geen vooruitgang van anderen bewerkstelligen”. Eerst verstevigt men zijn eigen spirituele basis. Dan kan men pas een echte sociale bijdrage leveren.

Liefde is onze enige hoop,
ons enige gereedschap voor vrede.

116        Theosofia 108/3 · juni 2007

Anderzijds, zodra onze eigen spirituele balans vaststaat, worden onze energieën vanzelf een bijdrage aan het welzijn van anderen. Iedere gedachte wordt betekenisvol, ieder woord behulpzaam voor anderen en elke fysieke actie wordt van universeel nut.

Shantideva schreef: “De Bodhisattvageest is als een toverdrank; wanneer men het bezit, verandert alles wat men aanraakt in goud”. Wanneer liefde en mededogen aanwezig zijn, inspireert iedere ontmoeting met anderen tot vrede en harmonie.

De wereld is groot en de problemen zijn talrijk. Maar de geschiedenis heeft keer op keer bewezen dat één enkel individu veranderingen teweeg kan brengen. Dit is zowel in negatieve als in positieve zin waar: een slecht iemand kan groot lijden en duisternis bij anderen veroorzaken; en een verlicht wezen kan groot geluk en verlichting brengen. Als het onze wens is bij te dragen aan vrede en geluk in de wereld, niet alleen in dit leven maar door de rozenkrans van onze toekomstige incarnaties heen, dan is het belangrijk dat wij beginnen met het verwijderen van gehechtheid, haat en de onwetendheid van onze eigen gedachtestroom en deze negatieve eigenschappen vervangen door eigenschappen zoals ongehechtheid, liefde, mededogen en wijsheid.

Onze tijd is het Kaliyuga, de ‘duistere tijd’, waarin agressie, geweld en sterke misleiding de wereldsfeer overheersen. De intensiteit van deze tijd is als een groot vuur dat degenen die erin leven vernietigt ofwel zuivert.

De keuze is aan ons: vernietigd te worden door de wereldsfeer of deze ten eigen bate aan te wenden. Als wij deze ten eigen nutte gebruiken, wordt verlichting nu gemakkelijker bereikt dan in minder intensieve tijdsgewrichten.

Aan de andere kant, als wij in deze wanhopige tijd niet de wapenrusting opnemen van liefde, mededogen, vriendelijkheid en tolerantie, dan raken we gemakkelijk meegezogen in de sterke luchtstroom van de huidige wereldtrend en dan dragen onze levensenergieën automatisch bij aan de negatieve sfeer, in plaats van dat ze bijdragen aan vrede en harmonie.

Zoals de Dalai Lama eens zei:

Wij wonen allemaal samen op deze planeet; of we dat nu leuk vinden of niet, we zijn afhankelijk van elkaar voor onze vrede en geluk…

De technologie heeft ons een heleboel fysieke voordelen gegeven, maar het heeft nog steeds geen wereld teweeggebracht die vrij is van geweld en haat. Zij heeft geen sfeer van vrede en harmonie gebracht. Zij heeft zelfs veeleer ons vermogen vergroot om te doden en de gezamenlijke angst en het lijden van de mensheid doen toenemen.

Vrede is een innerlijke eigenschap. Wij kunnen niet spreken over een vredige wereld zolang de menselijke geest gedomineerd wordt door haat. Vrede kan alleen bereikt worden in de menselijke samenleving wanneer individuele mensen eigenschappen kweken zoals liefde en mededogen met zichzelf. Liefde is onze enige hoop, ons enige gereedschap voor vrede. Als iets de mensheid kan redden in deze tijd van crisis, is het alleen de macht van liefde, mededogen en tolerantie.

Uit: The Quest ,
september-oktober 2003

Vertaling: A.M.I.