TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2004 » Juni » Skandha’s – een kwestie van leven en dood

Skandha’s – een kwestie van leven en dood

Cecil Messer is voorzitter van de Ojai Valley afdeling van de Theosophical Society in Californië, VS.

Cecil Messer

Welke zijn de vijf die tegelijkertijd onze kinderen, onze ouders, onze Frankenstein, ons lijden en onszelf zijn? Deze vijf zijn onze karmische kroost, onbewust geschapen door onze alledaagse gedachten, emoties en daden. De Mahatma KH zegt het zo: ‘en zo bevolkt de mens voortdurend zijn stroming in de ruimte met een eigen wereld, druk bevolkt met het nakroost van zijn verbeelding, verlangens, impulsen en hartstochten’ (noot 1, p.472). De vijf zorgen voor onze fysieke en psychologische ‘genetische’ samenstelling bij de geboorte. Volgens HPB ‘moet elke elementaal die door de mens afgeworpen wordt vroeg of laat naar hem terugkeren, aangezien het zijn eigen vibratie is. Zo worden zij zijn Frankenstein’ (2,209). Deze ‘elementalen’ of ‘natuurkrachten’, de mythische bouwers van de menselijke vorm, zijn het resultaat van de werking van de skandha’s.

Skandha’s

Men zegt dat de Boeddha voor het eerst de skandha’s illustreerde door vijf hoopjes zaad op de grond te leggen. Met betrekking tot de mensheid zijn de skandha’s kenmerkend verdeeld in vijf psychologische groepen of complexen van elementen die de individuele persoonlijkheid samenstellen. Zij zijn onderling afhankelijke aspecten van een geïntegreerd proces dat gewoonlijk het zelf genoemd wordt. In de Boeddhistische visie vormen de skandha’s de stroom van ons zijn en bewustzijn, en zijn zij dat wat reïncarneert. Letterlijk is een skandha ‘datgene wat opstaat’ (uit de Sanskriet-wortel skand, oprijzen). Ofschoon de skandha’s niet-permanent zijn en steeds veranderen, zegt HPB: ‘niets… kan ooit verloren gaan uit het Skandische archief van iemands leven. Niet eens de kleinste sensatie, de nietigste actie, impuls, gedachte, indruk of daad kan verbleken of verdwijnen uit of in het Universum’ (3,415). Volgens de Boeddha: ‘wanneer de Skandha’s opkomen, blinken en verzinken om uiteindelijk te sterven, o monnik, zo wordt u steeds geboren, komt tot bloei en sterft’ (4,33).

Skandha’s zijn die bewuste en onbewuste elementen van voorkeuren, aversies en neigingen die onze persoonlijkheid en karakter op een unieke manier bepalen, ook wel genoemd de factoren van conditionering. HPB zegt ‘Skandha’s zijn de kiemen van het leven op alle zeven Zijnsgebieden en zij karakteriseren het totaal van de subjectieve en objectieve mens [en] zijn de schakels die het Reïncarnerende Ego aantrekken’ (2,209). De skandha’s worden gedefinieerd als:

Theosofia 104/3 · juni 2004        103

1. Rupa: vorm, stoffelijkheid, dingheid (bv. ons lichaam). Er zijn zes soorten rupa’s, elk in overeenstemming met een overeenkomstig zintuig. Deze omvatten vijf soorten materiële voorwerpen (d.w.z. de gewone zintuigen: oog, oor, neus, tong en gevoelsreceptoren), de innerlijke reacties die zij voortbrengen (gezicht, geluid, geur, smaak en gevoel) en hun mentale tegenhangers (gedachtevormen, maar niet hun emotionele of informatie-inhoud). De Boeddha rekende ook het denkvermogen, in zijn relatie tot mentale voorwerpen, nog gewoon tot een zintuigorgaan, waardoor er in totaal zes zijn. Rupa omvat alle fysieke en supra-fysieke materie en dus ook alle energie (vanwege de gelijkwaardigheid van massa en energie die in de moderne fysica bekend is) in zijn objectieve aspect van vorm of voertuig, hoe subtiel ook. Aldus omvat rupa onze fysieke lichamen en zintuigen en onze subjectieve zintuiglijke ervaringen, alsook, in theosofische termen, gedachtevormen, de effecten van emotie in onze aura, en onze ijlere lichamen zoals het astrale.

2. Vedana: gevoelens of sensaties, fysiek, emotioneel en mentaal (bijvoorbeeld onze pijn). Zij zijn van drie typen: prettig, onprettig of neutraal, die ervaren worden als aangename, pijnlijke of neutrale sensaties, emoties en gedachten. Vedana is de onmiddellijk geconditioneerde respons op stimuli. Deze groep omvat niet de emoties of gedachten op zichzelf die voortkomen uit deze gevoelens.

3. Sañña (Skt. samjña): percepties, abstracties (bijvoorbeeld de kleur blauw, een driehoek, een ronde vorm, de smaak van honing, enz.). Het proces van sanna integreert ruwe zintuiglijke gegevens tot herkenbare te onderscheiden entiteiten en behoeft derhalve de functie van het geheugen. Het neemt bijvoorbeeld een voorwerp waar als een appel, op basis van een uniek stel eigenschappen zoals de kleur, rondheid, gladheid, smaak en archetypisch beeld.

4. Sankhara (Skt. Samskara): mentale formaties (wilsactiviteiten) of ideatie (het maken van beelden of ideeën). In het klassieke Boeddhisme zijn er 52 van deze mentale formaties, waaronder mededogen, liefde, haat, aandacht, wil, vastbeslotenheid, vertrouwen, concentratie, idealen, stemmingen, wijsheid, samadhi, onwetendheid, verwaandheid, ideeën over het zelf, gehechtheid, aversie enz. Sankhara schept karma; de wil is het sleutelwoord ervan. De andere skandha’s worden beïnvloed door karma maar produceren dit niet. De Boeddha sprak: ‘O monniken, het is de wil die ik karma noem. Als men eenmaal iets wil, handelt men door middel van lichaam, spraak en denkvermogen’ (4,22). Aldus betreft sankhara de wil, de intentie en de keuze; het is het machtsaspect of de kracht achter de gedachte en vandaar: handeling.

5. Viññana (Skt. Vijñana): bewustzijn of het zich bewust worden van voorwerpen, fysieke of subtiele (bijvoorbeeld ons bewustzijn van geluid, vorm, kleur, geur, smaak, structuur, emotie en gedachte). Net als bij elk van de skandha’s wordt bewustzijn geassocieerd met het oog, het oor, de neus, de tong, het lichaam en het denkvermogen.

Het Ervaren van de Skandha’s in Bedrijf

Laten we, om de manier waarop de skandha’s functioneren te illustreren, eens naar een sinaasappel kijken. De sinaasappel zelf, de kleur en vorm ervan, de ogen die hem zien, de geur en de neus die hem ruikt zijn alle rupa. De aangenaamheid van zijn schoonheid en geur is vedana. De herkenning van zijn oranje kleur, zijn doordringende geur en bolvorm als een sinaasappel is sañña. De behoefte om hem te bezitten en op te eten is sankhara. Het hele proces van bewustzijn van de sinaasappel is viññana.

“Zoals de Skandha’s opkomen, blinken en verzinken om uiteindelijk te sterven, o monnik, zo wordt u steeds geboren, komt tot bloei en sterft.”

104        Theosofia 104/3 · juni 2004

Ofschoon de skandha’s in feite simultaan werken op een complexe interactieve manier, kan het nuttig zijn een ervaring te analyseren in plakjes wat de tijdsduur betreft om te verduidelijken uit welke basiselementen deze ervaring is opgebouwd. Ik wil de werking van de skandha’s graag reconstrueren door haar te schetsen, hoezeer dat ook een beperking inhoudt, in een lineaire terugblik op een hypothetische situatie. Terwijl u in een meditatie-situatie zit, waarbij u gebruikt maakt van de Vipassana-technieken (inzichtmeditatie) en een geavanceerde Boeddhistische visualisatie, zou u de volgende ervaring kunnen hebben. Nadat u enige tijd op uw ademhaling gelet hebt, begint uw stuitje pijn te doen. De gedachte komt bij u op om uw positie in uw stoel te verschuiven om de pijn te verlichten. Dus beweegt u een stukje en begint u opnieuw te letten op uw ademhaling, gedachten, gevoelens, geluiden enzovoort. Na een periode van dynamische stilte rijst er een beeld op van uw goeroe. Het transformeert tot een schitterend gouden licht, dat uw kruin binnenkomt en zich in uw hart zetelt. Een gevoel van onbeschrijfelijke gelukzaligheid vult uw wezen terwijl liefde uit uw hart straalt naar de innerlijke en uiterlijke wereld.

De adem, het stuitje, de stoel, de godheid, het licht, het hart en de wereld zijn rupa. De gevoelens van pijn, gelukzaligheid en liefde zijn vedana. De herkenning of waarneming van de voorwerpen, fysiek en mentaal, is sañña. De wil om te bewegen, de gehechtheid aan het beeld, de glorie van de ervaring en de intentie om de liefde te delen zijn sankhara. Het bewustzijn van ademen, van pijn, van het opkomen van gedachten, het bewegen van het lichaam, de stilte, het opkomen van het beeld, het transformeren van het beeld, het opkomen van gelukzaligheid en de uitstralende liefde zijn viññana. Het beoefenen van de meditatie vond helemaal plaats in het rijk van de skandha’s. Maar is er geen meditatie voorbij dit rijk?

Skandha’s en Beginselen

De volgende tabel toont de correlatie tussen de skandha’s en HPB’s zeven beginselen van de samenstelling van de mens: (1) fysiek, (2) vitaliteit (prana), (3) etherisch dubbel (linga sarira), (4) emotioneel (kama), (5) mentaal (manas), (6) intuïtie (boeddhi) en (7) wil (atma).

Bijvoorbeeld, zoals de matrix laat zien, staat rupa (vorm) rechtstreeks in verband met zes van de genoemde beginselen, daar ze alle een vormaspect hebben. Rupa is betrokken bij het fysieke door middel van het lichaam; prana in de vorm van vitale energie; de linga sarira of het ‘etherisch dubbel’ door zijn supra-fysieke vorm, ‘modellichaam’, kama in de vorm van emotionele energie; manas door gedachtevormen; en boeddhi in de vorm van ‘licht’ als het voertuig van atma. Rupa houdt niet rechtstreeks verband met het beginsel van atma, daar het geen attributen heeft noch vorm.

Vedana (gevoel) is primair verbonden met het fysieke als een gevoel van genot of pijn; met kama als gevoelens van vreugde of lijden; met gedachten als mentaal genot of pijn; en met boeddhi als een gevoel van gelukzaligheid (ervaren door kama). Sañña (waarneming) omvat primair de abstracte gedachten die geassocieerd worden met de hogere aspecten van manas, zoals specifieke vormen en, wanneer aangeraakt door boeddhi, waarheid en schoonheid. Sankhara (mentale formaties) relateert primair aan de wilsenergie en emoties van kama, de ideatie en beeldspraak van manas en, in die zeldzame momenten van waarachtig inzicht, aan boeddhi (ervaren door manas). Viññana (bewustzijn) bestaat op alle zijnsniveaus en is derhalve gerelateerd aan de eerste zes beginselen. Hoewel het voornamelijk werkt in manas en kama door contact met de voorwerpen der zintuigen, toont viññana een breed terrein van gevoeligheid in de fysieke en suprafysieke werelden, van een onscherp bewustzijn van grofstoffelijke voorwerpen tot een met grote precisie afgestemd-zijn in de subtiele rijken. Geen van de skandha’s relateert rechtstreeks aan het zevende principe, want atma schijnt voorbij het gebied van de skandha’s te liggen.

Theosofia 104/3 · juni 2004        105

Skandha’s en klesa’s

De vijf klesa’s, zoals zij beschreven worden in de Yoga Soetra’s van Patanjali, een tekst die ouder is dan de Boeddhistische canons, zijn de fundamentele oorzaken van menselijke ellende en lijden en zijn aldus gerelateerd aan de skandha’s. De klesa’s zijn onwetendheid (avidya), de notie ‘Ik ben dit’ (asmita), aantrekking (raga), afkeer (dvesha) en gehechtheid aan het leven (abhinivesa). Let wel: zij vallen alle onder de definitie van de skandha van sankhara. In de Yoga Soetra’s wordt samskara gebruikt in een beperktere zin dan in de Boeddhistische tekst en betekent het ‘indrukken’. Zodoende betekent ‘het verzwakken van de klesa’s’ het verwijderen van de geconditioneerdheid van het verleden, hetgeen een deel is van de mentale formaties van sankhara, zoals beschreven in de Boeddhistische canons.

Drie soorten skandha’s

Er wordt getheoretiseerd over drie bestaanssoorten van de skandha’s: actief, latent en inactief. In hun actieve of operationele staat zouden skandha’s neigingen genoemd kunnen worden, persoonlijke vibraties, oorzaken voor gedrag, karakteristieken, hebberigheden, aspecten. Zij zijn voortdurend aan het veranderen daar wij geconditioneerd zijn door ons verleden, door herinnering of ervaring, door het heden, door waarneming en actie en door de toekomst, door hoop en verwachting. De skandha’s blijven actief gedurende het hele fysieke leven en voor sommige mensen, zelfs gedurende een zekere tijdspanne in het Kamaloka of de vroege Bardo-Staat van het Tibetaanse Boeddhisme na de fysieke dood.

Beginselen Rupa Vedana Sañña Sankhara Viññana
1e

Fysiek

Lichaam Genot en pijn Waarnemen van vooorwerpen d.m.v. vijf zintuigen Voorwerpen der zintuigen Bewustzijn van voorwerpen der zintuigen
2e

Prana

Vitale energie Weerstand tegen stroom* Waarnemen van vitale
energie*
Idee van door manas Bewustzijn van vitale energie*
3e

Linga Sharira

Model lichaam Genot en pijn Waarnemen van veld* Idee van door manas Bewustzijn van etherisch dubbel*
4e

Kama

Emotionele energie Vreugde en lijden Identificeert emoties Wilsenergie Bewustzijn van emoties
5e

Manas

Gedachte-
vormen
Genot en pijn (ervaren door Kama) Abstracte gedachten Ideeën en beelden Bewustzijn van gedachten
6e

Boeddhi

‘Licht’ Gelukzaligheid (ervaren door Kama) Inzicht
(ervaren door manas)
Inzichtelijk begrip (ervaren door manas) Bewustzijn van ‘Licht’
7e

Atma

*Gewoonlijk alleen rechtstreeks ervaren door abnormale psychische vermogens.

106        Theosofia 104/3 · juni 2004

Vervolgens zijn de skandha’s het residu van een transformatieproces als zij hun latente model ingaan in de Bardo-Incubatietijd na de dood, zoals beschreven in het Tibetaanse Boeddhisme. Hier zouden zij ‘psychogenen’ genoemd kunnen worden, kiemen van karaktereigenschappen, karakterzaden, restjes, afdankertjes, HPB’s karmische erfstukken, de inhoud van de Ark. Een deel ervan wordt blijkbaar tijdelijk achtergelaten in een onbewust kiemstadium, terwijl alleen de ‘hogere’ gezuiverde elementen naar Devachan gaan en daar achterblijven. Bij het beantwoorden van de vraag wie er naar Devachan gaan, zegt de Mahatma KH dat wat gaat ‘geheiligd, gezuiverd, heilig is. Elk Ego – de combinatie van het zesde en zevende beginsel – dat, na de periode van onbewuste incubatie, herboren wordt in het Devachan, is noodzakelijkerwijs even onschuldig en zuiver als een pasgeboren baby’ (1,190).

Het derde of passieve model van de skandha’s komt voor terwijl het in Devachan ‘verblijft’. Dus is hetgeen tussen levens overblijft in een gezuiverde en ongeconditioneerde toestand: waarlijk een ‘nieuw Ego’. De skandha’s liggen in een soort passieve toestand waar geen karma geproduceerd wordt. Dus is viññana, in zijn hogere aspecten, enigszins werkzaam in Devachan. De Mahatma KH zegt dat er in Devachan ‘zuiver spirituele waarnemingen, emoties en gevoelens van het zesde beginsel zijn [boeddhi], versterkt en om zo te zeggen, vastgemetseld door een deel van het vijfde [manas], dat deel dat noodzakelijk is in Devachan voor het achterhouden van een goddelijke gespiritualiseerde notie van het ‘ik’ in de Monade [zesde en zevende beginsel]’ (1,327). Misschien zijn de skandha’s in dit derde model identiek met de zogenoemde ‘permanente atomen’ van Annie Besant of met HPB’s ‘parels van het menselijk bestaan’. Volgens HPB is wat overblijft in Devachan ‘de MONADE in verbinding met MANAS, of liever het aroma daarvan – datgene wat overblijft van elke persoonlijkheid, wanneer deze zich waardig betoond heeft en afhangt van Atma-Boeddhi, de Vlam, aan de levensdraad [d.w.z. Fohat]’(5,238). Als voorbereiding op het vertrek van de Pelgrim uit Devachan zijn de vruchten van voorbije levens, zowel zoet als bitter, bewaard gebleven en ‘wacht Karma met zijn leger skandha’s op de drempel van Devachan’ (6,86). Zij vormen een regiment van vijanden en vrienden, elk een familielid, dat klaar staat om zich aan onze entourage te hechten voor de volgende reis.

Skandha’s en de zelven

Het begrijpen van de skandha’s is essentieel voor bevrijding uit de boeien van onwetendheid. Terwijl hij in de buurt van de Boeddha zat, die zelf in diepe contemplatie verzonken was, ‘kwam de bodhisattva Avalokitesvara tot het inzicht dat de vijf aggregaten gespeend waren van enige eigen inherente aard’ (7,27). Er is geen onafhankelijk permanent zelf binnen het concept van de Boeddha van de skandha’s. Als men de skandha’s op een stil moment observeert, ziet men dat er noch een ‘ik’ bestaat dat afgescheiden is, noch een combinatie is van de skandha’s. Toch, verbazingwekkend genoeg, wanneer men deze ervaring herinnert en tot uiting brengt, raakt het ‘ik’ verwikkeld in de dialoog (bijvoorbeeld, mijn stuitje doet pijn; of ik zag een licht; of ik was in samadhi). Misschien wordt er door het effect van het koppelen van het geheugen met een overheersend ingeboren verlangen naar continuïteit een gevoel van zelf geboren en gevoed. Het lijkt bizar dat de notie van ‘ik’ zo totaal ingeslepen is dat het verwaarloosde kind van het zelf tevoorschijn komt als een bijproduct van het skandhische proces.

De Boeddha hield zich niet bezig met de vraag over het absolute bestaan van een Zelf dat reïncarneert. Hij heeft niet gezegd dat zo’n Zelf bestaat of niet bestaat. Hij wees er wel op dat ons idee van een afgescheiden Zelf een illusie is; in feite, een projectie door het gevoel van zelf. Klaarblijkelijk bestaat er bewustzijn, maar wat er bewust is, is een mysterie. Hoewel wij het het Zelf mogen noemen, is het slechts de schaduw van het mysterie, alleen maar een fijnere ‘notie van het ik’, een mentaal concept in de skandha van sankhara.

Theosofia 104/3 · juni 2004        107

Het onderscheid te maken tussen de theosofische ideeën van het zelf (persoonlijkheid), de individualiteit (Zelf of Ziel of Pelgrim) en het ZELF (Atma of Geest), heeft misschien enige tijdelijke rechtvaardiging als middel voor het overbrengen van conventionele (in tegenstelling tot absolute) waarheden.

Maar deze termen brengen ons niet echt duidelijkheid of inzicht. Het zijn door het denkvermogen gemaakte concepten en geen realiteit. Om het HPB en de Boeddha na te zeggen: zij zijn de ladders die moeten worden weggeworpen zodra de borstwering beklommen is, zij zijn slechts het ‘vlot dat achtergelaten moet worden aan de andere oever’. Wij moeten heel gematigd en heel voorzichtig omgaan met deze notie van een onsterfelijk Zelf en heel voorzichtig. Als het bestaat, dan is er geen woord voor, maar in elk geval is het niet wat wij denken.

Het Atma en bevrijding

Onder verwijzing naar het zevende beginsel, wijst HPB erop dat ‘Atma noch vooruitgaat, vergeet noch herinnert. Het behoort niet tot dit gebied; het is slechts de straal van eeuwig licht dat op en door de duisternis van de materie straalt – wanneer de laatste dat wil’ (5,244). Dus Atma is niet de persoonlijkheid noch de individualiteit noch de skandha’s; het is slechts met hen verbonden wanneer zij getransformeerd en ontvankelijk zijn. Wanneer men ontwaakt is of de boeien van onwetendheid afgeschud heeft, ziet men dat de skandha’s ‘precies die factoren zijn die het besef van vrijheid en verlichting mogelijk maken. Daarom beschouwde de Boeddha de menselijke geboorte als de beste van alle bestaansvormen’ (8,44). Ook de theosofie leert dat er slechts in fysieke incarnatie regeneratie kan plaatsvinden. ‘Er kan geen manifestatie van Bewustzijn zijn… behalve door het voertuig van de materie; dat wil zeggen, op dit ons gebied, waarop menselijk bewustzijn in haar normale staat niet kan zweven voorbij wat bekend staat als transcendentale metafysica[;] het is slechts door een of ander moleculair aggregaat of structuur dat Geest omhoog borrelt in een stroom van individuele of onbewuste subjectiviteit’ (5,328). Aldus kan de ervaring van het individuele zelf slechts plaatsvinden wanneer het belichaamd is en binnen de werking blijft van de skandha’s.

Twee esoterische skandha’s

Esoterisch zijn er nog twee skandha’s die nauwelijks vermeld worden in de theosofische literatuur. Zij hebben geen naam, en over hun aard kan slechts gespeculeerd worden met behulp van de paar gegeven wenken. De zesde en zevende skandha’s houden verband met de ‘ketterij of misleiding van individualiteit’ (sakkayaditthi), het geloof in een afgescheiden zelf (1,199). Op het keerpunt van deze levenscyclus wordt menselijke evolutie getekend door de geboorte van ahamkara, de ‘ik-makende eigenschap’ en dan wordt het individu zelf bewust, bewust van zichzelf. De vooraanstaande Boeddhistische geleerde, Lama Govinda, zegt dat er twee primaire neigingen zijn in het leven: uitzetting en samentrekking. Expansie betreft groei en contractie (of centralisatie) gaat over eenheid. ‘Centralisatie is de organiserende, besturende kracht die de oplossing van de individuele structuur voorkomt… Het is de neiging een gemeenschappelijk centrum van relaties te creëren’ (9,54). Samentrekking begint als een noodzakelijke functie. Het vertelt de houthakker waar de boom eindigt en zijn arm begint en onderscheidt op die manier welke extremiteit dient te worden afgezaagd! Maar het wordt tot een kanker en ontwikkelt zich tot het ‘reuzenonkruid van het zelf’. Dan scheidt men zijn zelf af van de andere zelfcentra, men identificeert zijn zelf als een afgescheiden zelf en initieert aldus de pathologie van misère waar de Boeddha zo bezorgd over was.

De Boeddha wees er op dat ons idee van een afgescheiden Zelf een illusie is; in feite, een projectie door het gevoel van zelf. Klaarblijkelijk bestaat er bewustzijn, maar wat er bewust is, is een mysterie.

108        Theosofia 104/3 · juni 2004

De zesde en zevende skandha’s zijn niet alleen verbonden met sakkayaditthi, maar ook met ‘de leer van het Zelf’ of attavada (1,199). Het tegenovergestelde daarvan, anatmavada, betekent de leer van niet-ego. Aldus is attavada tegenstrijdig met de leer van de Boeddha over niet-Zelf of anatta. Bij het beschrijven van één van hun eigenschappen zegt KH dat zowel sakkayaditthi en attavada, in het geval van het vijfde principe, manas, ‘leiden tot de maya (illusie) van ketterij en geloof in de effectiviteit van ijdele riten en ceremonies, gebeden en voorspraak’ (1,199).

Het transformeren van de skandha’s

Op een keer in een nacht met volle maan zat de tot bloei komende Boeddha onder de boddhiboom in diepe contemplatie. Aan het eind van de derde wacht (d.w.z. de dageraad) doorzag hij rechtstreeks de Waarheid van de existentiële situatie van de mensheid en de weg tot bevrijding. Hij had Verlichting bereikt. Vanuit deze basis doceerde hij de leer van dukkha (lijden of onbevredigendheid) en de skandha’s. De Boeddha verklaarde: ‘O monniken, wat is dukkha? Het moet gezegd worden dat het de vijf aggregaten van gehechtheid omvat’ (4,20). Deze vijf aggregaten zijn de skandha’s, waarvan de Boeddha ontdekt had dat zij de oorzaak van alle lijden vormen. Het doorzien van hun aard en werking is noodzakelijk om de relatie te openbaren tussen het zelf en slavernij.

Wanneer men stil zit ter meditatie, zijn het de skandha’s die zitten, de skandha’s die kijken, de skandha’s die hopen, de skandha’s die waargenomen worden. Als de skandha’s ontvankelijk zijn (d.w.z. rupa is gevoelig, vedana is neutraal, sañña is evenwichtig en alert, sankhara is open en zonder motief en viññana is helder en oplettend), dan kan het licht van boeddhi schijnen op onze onwetendheid en aldus de skandha’s transformeren in de richting van verfijning. Terwijl men waarneemt kan er een moment ontstaan waarin er geen ‘ik’ aanwezig is, geen waarnemer – alleen het waarnemen. Op die zeldzame momenten kan de genade van de ‘ander’, zoals Krishnamurti kon zeggen, komen ‘zoals een koele bries die binnenkomt als je het venster openzet. Je kunt de wind niet uitnodigen maar je moet het raam openzetten’ (10,122).

Noten

1 The Mahatma Letters to A.P.Sinnett, Chronological Ed., TPH, Philippines, 1993.

2 Spierenburg, H.J., Compiler, The Inner Group Teachings of H.P.Blavatsky, Point Loma Publications, 1995.

3 Blavatsky, H.P., Collected Writings, Vol.XII, TPH, Wheaton, 1987.

4 Rahula, Walpola, What the Buddha Taught, Grove Press, NY, 1974.

5 Blavatsky, H.P., Collected Writings, Vol.I, The Secret Doctrine, TPH, Wheaton, 1993.

6 Blavatsky, H.P., The Key to Theosophy, An Abridgement, Quest Books, 1992.

7 Rabten, Geshe, Echoes of Voidness, Wisdom Publications, London, 1986.

8 Govinda, Lama Anagarika, Creative Meditation and Multi-Dimensional Consciousness, TPH, Wheaton, 1978.

9 Govinda, Lama Anagarika, The Psychological Attitude of Early Buddhist Philosophy, Motilal Banarsidass, Delhi, 1991.

10 Krishnamurti, J., Freedom From the Known, Harper and Row, 1969.

Uit: The Theosophist, september 2002
Vertaling: A.M.I.

Theosofia 104/3 · juni 2004        109