TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2004 » Juni » Vragen en antwoorden
Post image for Vragen en antwoorden

Vragen en antwoorden

Dit artikel is het tweede deel van de tekst van een zitting van het Wereldcongres van de TS, gehouden te Sydney in 2001 waaraan mevrouw Radha Burnier en dr. John Algeo deelnamen.

Vraag: Ten eerste: er is zoveel gezegd en benadrukt tijdens dit congres over de eenheid van levende wezens en onze theosofische aanroep is één van de krachtigste en nuttigste geheugensteuntjes voor dit éénzijn. Waarom wordt onze aanroep dan toch zo zelden gebruikt tijdens dit congres? Is het een juweel of een diamant die verborgen moet blijven?

Ten tweede: ik zou een korte discussie op prijs stellen over de kracht van gebed.

Ten derde: sommige sprekers hebben vermeld hoe wij het leven van mensen zouden kunnen verbeteren die misschien moeilijkheden hebben of ongelukkig zijn. Waarom werd gebed hierbij niet genoemd? Is het dan niet waar dat gebed een manier is om uit ons eigen dilemma gered te worden?

J.A.: Madame Blavatsky spreekt over gebed in De Sleutel tot Theosofie en zij onderscheidt een aantal verschillende soorten gebed, zoals theologen inderdaad altijd gedaan hebben. Wat wij meestal zien als gebed is wat soms genoemd wordt vragend gebed. Het is het vragen om dingen, het soort gebed waar Mark Twain, de Amerikaanse humorist, de draak mee stak. Hij zei, ‘Weet u wat gebed is? Gebed is een heleboel mensen in Amerika die naar Europa varen en God bidden om westenwind en een heleboel mensen in Europa die naar Amerika varen en God vragen om oostenwind en zij varen allemaal op stoomschepen.’

120        Theosofia 104/3 · juni 2004

Welnu, HPB verwierp dat soort gebed, en in plaats daarvan sprak zij over iets dat zij noemde ‘intentioneel gebed’, hetgeen betekent het vormen van een doel in ons eigen denkvermogen en het evenzeer te richten tot ons eigen hoger zelf als tot een of andere macht buiten onszelf. Wij kunnen in feite ons hoger zelf objectiveren tot een soort macht van buiten; veel mensen vinden dat makkelijker te realiseren en daar is niets mis mee. Maar gebed is niet zozeer ergens om vragen als zichzelf voorbereiden op een toestand waarin wij iets kunnen ontvangen. Dat soort gebed is niet heel anders dan meditatie.

Dus theosofen praten wel over gebed en bidden ook heel wat in die zin, denk ik, en dat soort gebed is niet onbelangrijk. In feiten is het onze gedachten en idealen in taal omzetten. Het evangelie van Johannes begint met een paar heel beroemde regels: ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.’ Het evangelie spreekt over meer dan alleen maar een woord zoals wij de term normaliter begrijpen – het spreekt over logica, rede, patroon, plan, doelstelling. Maar tegelijkertijd is het ook waar dat de wereld geschapen wordt door woorden. Zo zegt Genesis: ‘In den beginne schiep God de hemelen en de aarde.’ Maar de wereld was zonder vorm en ledig, dus God gaf vorm aan de hemel en de aarde door een daad van taal door te zeggen, ‘Laat er licht zijn’.

Wij scheppen de wereld door onze woorden; de manier waarop wij over de wereld praten is de manier waarop wij erover denken en onze gedachten scheppen de wereld zoals wij daarop reageren. Wanneer wij over de wereld praten op negatieve, angstige toon, zal de wereld negatief, angstig en bevreesd zijn. Ik suggereer niet een soort gemakkelijk optimisme, maar als wij vertrouwen hebben in de theosofische visie van de wereld en in het plan dat de wereld bestuurt, weten wij dat alles goed zal komen.

Er gaat een verhaal over een veertiende-eeuwse Engelse mystica die Juliana van Norwich heette. Zij was heel erg ziek en kwam dicht bij de dood. Tijdens haar ernstige ziekte kreeg zij visioenen van Christus; en op een bepaald moment raakte zij in gesprek met hem en vroeg hem feitelijk: ‘Waarom bestaat er lijden in de wereld?’ Het specifieke probleem dat Juliana had met de traditionele Christelijke leer was dat de enige mensen die gered kunnen worden en naar de hemel kunnen gaan diegenen zijn die gedoopt zijn. Dus vroeg zij Christus hiernaar, en Christus antwoordde haar, ‘Alles zal goed komen, en alles zal goed komen, en alles zal goed komen.’

Als onze fundamentele veronderstelling is dat ‘alles goed zal komen’, dan is dat een inspiratie voor ons om naar buiten te gaan en dat te laten gebeuren. Dat zal echter niet gebeuren tenzij wij ervoor zorgen dat het gebeurt en we kunnen daar niet voor zorgen als we niet in gedachten een beeld gevormd hebben van een wereld waarin de mogelijkheid bestaat dat het gebeurt. Gebed, in de zin van Blavatsky’s gerichte gebed, vormt de notie van zo’n wereld, die vervolgens kan leiden tot de realisatie van die wereld.

RB.: Kent u de zegswijze, ‘Wanneer de goden iemand willen straffen, verhoren zij zijn gebeden’? De onverstandige mens weet niet wat goed voor hem is, dus als hij krijgt waar hij in zijn gebed om vraagt, hoeft dat geen verbetering voor hem te betekenen. Vaak bidden mensen om verlossing uit hun lijden, maar die ervaring zou precies kunnen zijn wat zij moeten leren om geduldiger te worden en mededogender, of volwassener. Ervaringen zijn gelegenheden tot leren. Mensen bidden over het algemeen dat wat zij vervelend vinden weggenomen wordt uit hun leven door één of andere macht buiten henzelf. Dus wanneer de goden onze gebeden verhoorden, zouden ons, zelfs als we niet gestraft werden, mogelijkheden ontnomen worden die noodzakelijk zijn voor de groei van de ziel.

Theosofia 104/3 · juni 2004        121

De aanroep die Annie Besant schreef is inspirerend, maar deze simpelweg vele malen herhalen doet ons geen groter gevoel van eenzijn of niet-afgescheidenheid ervaren. Ik ben niet tegen het gezamenlijk opzeggen ervan, maar hoe we het zeggen is heel belangrijk. Wij kunnen het onuitgesproken zeggen, mentaal, niet met woorden, en toch groeien tot een groter gevoel van eenheid.

Wat wij zeggen en doen is goed of niet goed, afhankelijk van wat wij zijn. In De Geheime Leer schrijft HPB een paar passages over het uitspreken van het woord Om. Zij zegt dat het effect van het uitspreken van dat woord sterk afhangt van wie het doet. Wanneer een yogi het uitspreekt, kan het grote kracht hebben; wanneer een gewoon iemand het zegt, is het misschien helemaal niet effectief. Dus moeten wij trachten ervoor te zorgen dat de juiste conditie bestaat binnenin ons om gebed, invocatie, gedachte of intentie echt weldadig te doen zijn.

In De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett wordt het volgende verteld: blijkbaar vroeg Sinnett zijn verheven correspondent wat hij vond van het oosterse idee dat iemands laatste gedachte zijn volgende incarnatie beïnvloedt. Het antwoord is zeer interessant, maar ik kan hier alleen de essentie noemen. Ons wordt verteld dat de laatste gedachte niet intentioneel kan zijn. Iemand die een slecht leven geleid heeft kan niet op het laatste moment zeggen ‘O God, ik ben u toegewijd’ en Gods voeten bereiken. De laatste gedachte komt naar voren in overeenstemming met het soort leven dat die persoon geleid heeft. Daarom is het heel belangrijk om aandacht te geven aan de kwaliteit van ons dagelijks leven.

Bestaat er sympathie, eerlijkheid, onzelfzuchtigheid in al onze relaties? Andere mensen kunnen onze gedachten niet lezen, maar wij weten hoe die zijn. Wat voor soort gedachten hebben wij en welke gevoelens komen in ons op, niet alleen wanneer wij onze medemensen ontmoeten, maar misschien wanneer wij een slang tegenkomen, of een kolonie mieren die haar werk doet? Misschien ontstaan er gevoelens van afschuw en geweld, dus wij moeten op onszelf letten. Hoe is de situatie binnenin ons die onze invocatie of gebed effectief kan maken op de juiste manier en teweegbrengen wat weldadig is voor anderen?

Dus ik denk dat wij ons niet druk hoeven te maken over hoe vaak wij de invocatie samen opzeggen. Er ligt een bepaalde betekenis in het samen doen, maar wij kunnen het doen zonder de woorden hardop te zeggen. Het is heel belangrijk hoe wij onszelf in ons dagelijks leven voorbereiden, hoe zuiver wij worden, hoe zelfloos wij zijn en hoe mededogend.

(wordt vervolgd)

Uit: The Theosophist, augustus 2002
Vertaling: A.M.I.

Karma is een onwrikbare wet
van absolute Liefde,
Rechtvaardigheid en Genade.
Sir Edwin Arnold