TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2006 » April » Boek en Periodiek
Karen Armstrong, de Grote Transformatie

Boek en Periodiek

‘De Grote Transformatie’, Het begin van onze religieuze tradities, door Karen Armstrong, Uitgeverij De Bezige Bij 2005, ISBN 9023419057, 23,50

De Bezige Bij organiseerde de wereldpresentatie van dit boek in de bovenzaal van het Felix Meritis gebouw in Amsterdam. In haar inleiding op “De Grote Transformatie” gaf Karen Armstrong aan dat ze het boek geschreven heeft om aan te geven dat terrorisme eigenlijk niet veel te maken heeft met religie. Religie wordt er door bezoedeld. Ze tracht dat te verduidelijken door in te gaan op de historische ontwikkeling van de religies door de eeuwen heen. Als uitgangspunt neemt ze de “Achse der Weltgeschichte’ (Nederlands: de Spiltijd van de wereldgeschiedenis) waarvan de filosoof Karl Jaspers uitging. Deze grote periode in dat wat wel de spirituele archeologie wordt genoemd werd door Jaspers aangegeven tussen 800 tot 200 v.C. De Spiltijd wordt gezien als een tijd waarin de grote religies ongeveer tegelijkertijd (Jaspers) tot stand kwamen in verschillende delen van de wereld. Armstrong ziet grotere tijdsverschillen en plaatst de Spiltijd tussen 900 en 200 v.C. De religies ontstonden  vanuit dezelfde achtergrond van altruïsme met als stelregel:”Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe het ook een ander niet”,  de gouden regel van het Confucianisme. Karen Armstrong onderzoekt de grote wereldtradities waar de mensheid zich nog steeds op verlaat in vier verschillende gebieden tijdens de Spiltijd: het confucianisme en taoïsme in China, het hindoeïsme en boeddhisme in India, het monotheïsme in Israël en het filosofisch rationalisme in Griekenland. De Spiltijd was de periode van de Boeddha, Socrates, Confucius en Jeremia, van de mystici van de Upanishads, van Mencius en Euripides. In de Spiltijd bereidden geniale spirituele en filosofische denkers de weg naar een volkomen nieuw soort menselijke ervaring. De ervaring van transformatie. De transformatie die werd aangegeven door de Tao, door de Boeddha, de Upanishads en door de Kenosis hebben wij nog niet begrepen. We zijn blijven hangen in de angsten van de Middeleeuwen, zoals in de doodsangst, nog steeds aanwezig in de Islam en het Christendom. Tijdens de Spiltijd ontdekte men de verinnerlijkte en directe kennis van het goed geordende leven dat gericht is op het goddelijke. De ervaring van het lijden moest leiden tot het erkennen van het lijden van de ander.

In tien hoofdstukken behandelt Armstrong telkens de vier gebieden voor, na en tijdens de Spiltijd. Ze begint in 1600 v.C. in hoofdstuk 1 en eindigt in 220 v.C in hoofdstuk 9. De hele religieuze geschiedenis  vanaf de bloedige mensenoffers om de vele goden te behagen via het gaan inzien van de spirituele kant van het begrip Kenosis, het ontmantelen van zelfzuchtigheid, naar het waarnemen van het ‘Alles is een’. Diep gaat Armstrong in op de ervaringen van de volken in de vier genoemde gebieden die leiden tot begrippen als lijden, empathie en zorg voor iedereen. Dat levert een boek op van 484 pagina’s, zonder de uitgebreide documentatie in de Noten, de bibliografie en de woordenlijst. In het laatste hoofdstuk 10 getiteld: ‘De weg voorwaarts’ geeft Armstrong aan dat ‘de Spiltijd zich afspeelde tegen een decor van oproer, volksverhuizingen en militaire veroveringen en omschreven kan worden als een interregnum tussen twee tijdperken waarin een machtig imperium heerst, een pauze van vrijheid, een diepe ademhaling die het helderste inzicht oplevert’.(Jaspers, Vom Ursprung und Ziel der Geschichte). Tegen het einde van de tweede eeuw voor Christus was de wereld weer in evenwicht en stond men voor de opgave om een spirituele vorm te vinden die recht kon doen aan de nieuwe politieke eenwording in de rijken die na de Spiltijd werden gesticht. Zo ontstond het christendom als een van de vele bewegingen die in de eerste eeuw op zoek waren naar een nieuwe manier van joods-zijn. Het draaide om het leven en de dood van een gebedsgenezer uit Galilea, die rond het jaar 30 werd gekruisigd door de Romeinen. Paulus maakte halverwege de eerste eeuw het christendom tot een niet-joods geloof. Hij bezat het universele –‘onmeetbare’- wereldbeeld van de Spiltijd. De laatste bloei van de Spiltijd vond plaats in de zevende eeuw, in Arabië toen de profeet Mohammed het volk van Hijaz de koran bracht. De koran herhaalde de boodschap die ooit was gegeven aan Adam, de vader van de mensheid. De Spiltijd-wijzen hadden het loslaten van zelfzucht en de geesteshouding van mededogen hoog in hun vaandel. Ze concentreerden zich op het overstijgen van hebzucht, egoisme, haat en geweld. We moeten daarom religieuze doctrines niet overboord zetten, maar zoeken naar hun spirituele kern. Een religieuze stelling is nooit domweg een feit, het is een actieprogramma. Daarom raadt Armstrong ons aan om ten eerste aan zelfkritiek te doen en ten tweede het voorbeeld te volgen van de wijzen uit de Spiltijd en praktisch en doelgericht in actie te komen. De Spiltijd-wijzen werden geconfronteerd met agressie in hun eigen tradities, maar probeerden dan hun religie een nieuwe koers te geven. Dit is de koers van wat in Theosofie wel regeneratie wordt genoemd. Kennis dient zich pas aan na een intellectuele kenosis, het leegmaken van het denken, als we beseffen dat we niets weten en als de geest gezuiverd is van alle vooroordelen. Als religie licht moet brengen in onze versplinterde wereld, dan moeten we op zoek gaan naar het verloren hart, de geest van mededogen die de spil vormt van al onze religieuze tradities.

De in deze rubriek gerecenseerde boeken zijn voor uitleen beschikbaar in de Theosofische Bibliotheek te Amsterdam.

Theosofia 107/2 · april 2006        67

Alhoewel men de moed moet opbrengen om de 484 pagina’s door te werken is dit boek een waardevolle aanvulling op de studie van Theosofie, vooral omdat het de historische kant belicht van deel 2: Anthropogenesis van De Geheime Leer, de worsteling van het vijfde wortelras.

F.v.I.

‘Jainisme’ een introductie, door Rudi Jansma. Ankh Hermes 2005. ISBN 90 202 8356 1 17,50

De Jains zijn misschien bij de theosofen bekend door Annie Besant’s boek The Seven Great Religions (TPH Adyar). Zij geeft daarin aan dat het Jainisme veel ouder is dan het Boeddhisme, maar dat beide religies voortkomen uit het oude Hindoeïsme. Rudi Jansma’s boek gaat helemaal over het Jainisme en hij geeft ons een beeld van de Jains nu.

In het voorwoord en in het eerste hoofdstuk legt de schrijver uit wie de Jains zijn. Zij vormen een kleine groep die zich buiten India nauwelijks heeft verspreid. Er bestaat dan ook weinig literatuur over het Jainisme. Jansma schrijft dat men hen door hun geweldloze en bescheiden levenshouding vooral in de zogenaamde ‘schone beroepen’ vindt, zoals in de eerlijke handel en in de dienstverlenende en intellectuele sector. Hoewel ze wel betrokken kunnen raken bij oorlog voeren, vechten zij niet uit agressie of uit economische hebzucht, maar alleen als verdedigers van religie en land. Binnen het militaire apparaat fungeren zij als vredestichters en voorkomers van erger. Want geweldloosheid, ahimsa, is de grondtoon van het Jainisme. Door een interpretatieverschil binnen de religie zijn er twee sekten ontstaan: de digambara’s, de ‘met de wind bekleden’ maken zich zo los van aardse bezittingen en bindingen dat ze ook geen kleding dragen. In de uiterste consequentie geldt dat alleen voor mannelijke monniken. En als tweede sekte de svetambara’s, de ‘in het wit gekleden’. Zij dragen zuiver witte katoenen gewaden. Vrouwen hebben bij hen dezelfde mogelijkheden als mannen. Maar bij de digambara’s moeten vrouwen eerst in een mannelijk lichaam incarneren om het pad van emancipatie te kunnen gaan. Dat pad houdt de veredeling van de ziel in, wat neerkomt op een onbelemmerde doorstraling van de nobele kwaliteiten van de ziel, zoals onbeperkte kennis en wijsheid, mededogen en liefde. De leringen van het Jainisme zijn wetenschappelijk en filosofisch van aard. De devotie is gericht op het in praktijk brengen van hun zuivere ethiek, zoals bij Raja Yoga. Daardoor staan de Jains hoog aangeschreven en bekleden zij vaak hoge posten in het parlement van India. Ook hun architectuur en kunst zijn zeer verfijnd. De beelden van hun geestelijke leraren lijken op boeddhabeelden maar zij hebben hun ogen open om hun toewijding aan het wel en wee van alle levende wezens aan te tonen. De geloften van de Jains gaan niet alleen over het niet doden van onschuldige wezens, maar ook over niet aanvallen en geen agressie steunen, de wereldvrede bevorderen en geloof in de eenheid van de mensheid, dus geen discriminatie maar tolerantie; geen schade berokkenen of bedrog plegen; het voorkomen van milieuvervuiling. Jansma gaat ook in op de geschiedenis en de grote ouderdom van het Jainisme. Hij wijdt een hoofdstuk aan ahimsa, geweldloosheid, de centrale leer van de Jains. Karma en reïncarnatie worden behandeld en de kosmologie van het Jainisme met bijbehorende schema’s. In hoofdstuk 8 beschrijft Jansma een ontmoeting met een vrouwelijke Jain-professor die archeologisch onderzoek doet in hun pelgrimsoorden. Met haar bezoekt hij een Jain- gemeenschap. Het bezoek wordt uitvoerig beschreven en de beschrijving geeft een helder beeld van het reilen en zeilen van deze bijzondere mensen en van hun ethische opvatting over leven en dood. In de laatste hoofdstukken komen het geestelijk pad van de Jains en hun benadering van kunst en archeologie uitgebreid aan bod.

68        Theosofia 107/2 · april 2006

Voor theosofen die bezig zijn met onderzoekende studie is er herkenning in hun filosofie, kosmologie en in de vegetarische levenswijze, maar er valt ook veel te ontdekken, omdat Jansma een zeer diepgaande studie heeft gemaakt van de filosofische achtergronden en de manier waarop deze beleefd worden. Er zijn acht pagina’s met zelfgemaakte foto’s toegevoegd en het boek heeft een notenlijst en een register. Voor lezers is het een ‘geleefd’ boek en het enthousiasme van de schrijver maakt het boeiend. Een aanrader.

F.v.I.

Als alles gezegd is over het universum,
als de gehele wereld op basis van wetenschappelijke kennis
is omgevormd tot een hiërarchische structuur

van steeds grotere systemen,

blijven we toch achter met een diep gevoel van mysterie.

Chaudhuri