Over het genezen, H.P. Blavatsky
Genezen vereist, om die naam te verdienen, ofwel geloof bij de zieke, ofwel een krachtige gezondheid, verenigd met een sterke wil bij de geneesheer. Door hoop, versterkt door geloof, kan men zichzelf van bijna elke ongesteldheid genezen.
Het graf van een heilige, een heilige relikwie, een talisman, een stuk papier of een kledingstuk dat door een vooronderstelde genezer in handen is genomen, een rozenkrans, een boetedoening of ceremonie, het opheffen van de handen of het met nadruk uitspreken van enige woorden zijn ieder op zich zelf voldoende. Het is een kwestie van temperament, verbeeldingskracht, zelfgenezing. In duizenden gevallen is aan de dokter, de priester of het relikwie de eer gegeven van genezingen, die eenvoudigweg uitsluitend te danken waren aan de onbewuste wil van de zieke. Aan de vrouw met de bloedvloeiingen, die door de menigte drong om het kleed van Jezus aan te raken, werd gezegd dat haar ’geloof’ haar beter gemaakt had. (Mat. IX : 20)
De invloed van de geest op het lichaam is zo sterk dat er in alle eeuwen wonderen door zijn verricht…
Maar wanneer de zieke geen geloof heeft, wat dan? Wanneer hij lichamelijk negatief en ontvankelijk, en de genezer sterk, gezond, positief beslist is, dan kan de ziekte door de gebiedende wil van de genezer worden verdreven; die wil toch wordt, bewust of onbewust, er naartoe getrokken en versterkt zich door de universele geest der natuur en herstelt het verstoorde evenwicht in de aura van de zieke.
In al deze gevallen is de genezing volkomen en werkelijk en zonder bijkomende slechte gevolgen. Maar wanneer iemand, die zelf fysiek ziek is, tracht te genezen, dan faalt hij daarin niet alleen, maar draagt dikwijls ook zijn ziekte op zijn patiënt over en berooft hem van de weinige kracht, die hij misschien nog heeft. De afgeleefde koning David versterkte zijn ontbrekende levenskracht met het gezonde magnetisme van de jeugdige Abisag (1 Kon. 1:1-4, 15) en de medische werken verhalen van een oude dame uit Bath in Engeland, die op dezelfde manier het gestel van twee dienstboden achter elkaar ondermijnde. De oude wijzen en ook Paracelsus namen ziekten weg door een gezond organisme op het zieke deel te leggen en in de werken van bovengenoemde vuurwijsgeer wordt hun leer vrijmoedig en categorisch uiteengezet. Wanneer een zieke – medium of niet – tracht te genezen, kan het voorkomen dat zijn kracht voldoende is om de ziekte te verplaatsen, n.l. haar te verwijderen uit de tegenwoordige plaats en te dwingen naar een andere te verhuizen, waar zij zich kort daarna zal vertonen; de zieke denkt intussen dat hij genezen is.
Mevrouw H.P. Blavatsky was een van de oprichters van de Theosofische Vereniging.
48 Theosofia 107/2 · april 2006 |
Maar hoe dan, wanneer de genezer zedelijk ziek is? Dan kunnen de gevolgen oneindig veel schadelijker zijn, want het is gemakkelijker een lichamelijke ziekte te genezen, dan een gestel te reinigen, dat door zedelijke slechtheid besmet is… De genezer brengt in zulk geval op zijn patiënt – die thans zijn slachtoffer is – het zedelijke vergif over, dat zijn eigen geest en hart besmet. Zijn magnetische aanraking, brengt ontering, zijn blik ontheiliging. De passief ontvankelijke patiënt kan zich tegen deze verraderlijke besmetting niet beschermen. De genezer houdt hem onder zijn wil, betoverd en machteloos, zoals een slang een arm zwak vogeltje vasthoudt. Het kwaad dat zulk een ‘genezend’ medium kan doen, is onberekenbaar groot en zulke ‘genezers’ zijn er bij honderden.
Maar, zoals we reeds zeiden, er zijn werkelijke Godgelijke ‘genezers’ die, niettegenstaande al de haatdragendheid en het scepticisme van hun dweepzieke tegenstanders, beroemd zijn geworden in de wereldgeschiedenis… Het zal wel voldoende zijn te zeggen dat van de eerste tot de laatste, van Pythagoras af tot Eliphas Lévi toe, van de hoogste tot de nederigste, iedereen leert dat magische vermogens nooit worden aangetroffen bij hen, die zich aan zedeloze uitspattingen overgeven.
Alleen de reinen van hart ‘zien God’, ofwel oefenen goddelijke vermogens uit; alleen zij kunnen de kwalen van het lichaam genezen en zich met betrekkelijke zekerheid door ‘onzichtbare krachten’ laten leiden. Zij alleen kunnen rust geven aan de verontruste gemoederen van hun broeders en zusters, want geneeskrachtig water komt niet uit een vergiftigde bron, druiven groeien niet aan braamstruiken en doornen brengen geen vijgen voort. Maar al met al ‘heeft magie niets bovennatuurlijks’; het is een wetenschap en het vermogen om ‘duivels uit te bannen’ was er zelfs een tak van, waarvan de ingewijden bijzondere studie maakten…
De bovenstaande schetsen zijn voldoende om aan te tonen waarom wij ons bij voorkeur beroepen op de wijsheid van oeroude tijd in plaats van op nieuwe theorieën over de wetten van de omgang tussen de verschillende werelden onderling en de occulte vermogens van de mens, die wellicht gebaseerd zijn op de gebeurtenissen van onze moderne tijd.
Uit: The Theosophist, mei 2005.
Zie ook Isis Ontsluierd, oude en nieuwe mysteriën I A, blz. 306 – 309
Vertaling: EKB
De invloed van de geest op het lichaam is zo sterk dat er in alle eeuwen wonderen door zijn verricht…