TVN Home » Tijdschrift Theosofia » Archief » 2006 » April » De laatste twee jaar, G.R.S. Mead over Blavatsky
G.R.S. Mead

De laatste twee jaar, G.R.S. Mead over Blavatsky

Ik had al eerder, tijdens mijn vakanties, op Landsdowne Road 17 gewoond, maar pas begin augustus 1889 begon ik permanent voor HPB te werken. Zij was toen in Jersey en de kopij en drukproeven van Lucifer werden druk heen en weer gezonden, vergezeld van een oneindig aantal karakteristieke aantekeningen en telegrammen. Ik had slechts de tijd om twee boeken te recenseren, toen er een dringend telegram van HPB kwam en ik naar Jersey vertrok.

Wat een hartelijke begroeting was dat op de veranda van dat huis dat helemaal met kamperfoelie begroeid was en wat een gedoe om alles zo comfortabel mogelijk te maken voor de nieuwkomer!

Het heeft me vaak verbaasd, dat de belangrijkste beschuldigingen en lasterpraatjes die tegen HPB geuit werden, betrekking hadden op fraude en het verzwijgen van zaken en ik kan dit alleen maar verklaren vanuit het feit, dat diegenen die zulke beschuldigingen uiten (behalve dat mens Coulomb) haar nooit hebben gekend. Volgens mijn ervaring vertrouwde zij anderen altijd meer dan normaal en zij was erg royaal in haar openhartigheid. Een voorbeeld: ik was nauwelijks aangekomen of zij gaf mij de beschikking over al haar papieren en liet mij werken  aan een stapel correspondentie die anders tot St. Juttemis onbeantwoord zou zijn gebleven; want als ze ergens een hekel aan had, dan was het brieven beantwoorden. Daarna werd ik ingewijd in de mysteriën van Lucifer en al gauw had ik mijn handen vol aan het doorspelen van aanwijzingen, veranderingen en weer nieuwe aanwijzingen aan Bertram Keightly, die toen adjunct- redacteur was, want in die  tijd wilde HPB geen enkel woord in Lucifer opnemen, voordat zij dit gezien en nogmaals gezien had en zij voegde tot op het laatste moment dingen aan de proefeditie toe en haalde er ook weer dingen uit.

De heer Mead was privé- secretaris van mevrouw Blavatsky (HPB).

50        Theosofia 107/2 · april 2006

Op zekere dag, kort nadat ik aangekomen was, kwam HPB onverwacht met een manuscript mijn kamer binnen, overhandigde dit aan mij en zei: ‘Lees dat eens, beste man, en vertel me wat je ervan vindt.’ Het was het manuscript van het derde deel van De Stem van de Stilte en terwijl ik het las zat ze daar en rookte haar sigaretten terwijl zij, zoals vaak haar gewoonte was, met haar voet op de grond tikte. Ik las verder en vergat haar aanwezigheid door de schoonheid en het sublieme van het onderwerp totdat zij mijn stilte verbrak met: ‘Wel?’ Ik vertelde haar, dat het het meest indrukwekkende was in heel onze theosofische literatuur en ik probeerde, geheel tegen mijn gewoonte in, met woorden iets van het enthousiasme dat ik voelde, uit te drukken. Maar zelfs toen was HPB niet tevreden over haar werk en zij zei dat zij in haar vertaling niet in staat was geweest recht te doen aan de originele tekst en ze kon er nauwelijks van overtuigd worden, dat ze het goed gedaan had. Dit was een van haar belangrijkste karaktertrekken. Zij was nooit tevreden over haar eigen literaire werk en ze luisterde opgewekt naar alle kritiek, zelfs van mensen die beter hadden kunnen zwijgen. Vreemd genoeg was ze altijd het meest bang met betrekking tot haar beste artikelen en werken en had ze het meest vertrouwen in haar polemische geschriften.

Toen we terugkeerden naar Landsdowne Road, vond er een van die veranderingen plaats die voor diegenen die met HPB gewerkt hebben zo gewoon waren. Zowel Dr. Archibald Keightley als Bertram Keightley gingen naar het buitenland: de eerste ging een wereldreis maken en de tweede ging lezingen geven in de Verenigde Staten. Op die manier kwamen hun taken voor het merendeel op mij neer en geleidelijk aan begon ik haar, omdat dat nodig was, vrij veel alleen aan haar werk te zien.

Laat ik eens kijken of ik u een idee kan geven over hoe het werk gedaan werd.

Om te beginnen was er Lucifer, waarvan zij toen de enige redacteur was. In de eerste plaats las  HPB nooit een manuscript, ze wilde het gedrukt zien en ‘paste’ dan meestal de inhoud aan. Waar ze heel precies in was, was de lengte van de kopij en ze had de gewoonte om ijverig het aantal woorden op elk blad te tellen en ze kon nooit overgehaald worden om de juistheid van mijn telling te accepteren, wanneer ik op mijn beurt de lengte ‘schatte’. Als ik suggereerde dat mijn telling de snelste methode was, dan begon ze me wat bekende waarheden te vertellen over het onderwijs in Oxford en Cambridge en ik dacht vaak dat zij doorging met haar primitieve methoden van rekenkundige beramingen om mij van mijn ongeduld en mijn vertrouwen in mijn eigen superioriteit te genezen. Een ander omvangrijk iets was de schikking van de verschillende artikelen. In die tijd vertrouwde zij dit aan niemand anders toe en het meten van alles was een moeizame operatie.

Het was onveranderlijk een haastklus om Lucifer gedrukt te krijgen, want gewoonlijk schreef zij haar hoofdartikel als laatste en aangezien ze daaraan gewend was, was ze van mening dat als er al iemand schuld had dat het tijdschrift niet op tijd verscheen, het de drukker was. Maar dat alles veranderde snel toen Annie Besant mederedacteur werd en HPB vond dat het niet meer nodig was alles zelf te doen.

Dan was er nog de correspondentie, die werkelijk zeer uitgebreid was, uit alle delen van de wereld kwam en echt van mensen van alle rangen en standen. HPB was erg laconiek, soms zelfs kort en bondig wanneer zij aanwijzingen gaf hoe deze brieven beantwoord moesten worden en geleidelijk aan werd ze zelfs zwijgzamer, zodat ik vaak haar ongenoegen moest riskeren, door er bij haar op aan te dringen antwoord te geven of door te proberen haar over te halen een heel belangrijke brief zelf te beantwoorden. Het was verhoudingsgewijs gemakkelijk om de ochtendpost in veilige bewaring te krijgen, maar brieven die met een latere post binnen kwamen waren een probleem, want HPB weigerde heel streng alle toegang tot haar kamer en om dit goed te maken, placht ze zorgvuldig de belangrijke brieven ergens weg te stoppen met de bedoeling om mij die dan later te geven, terwijl ze de rest aan hun lot overliet. Dat was geen goed plan, want meestal vergat ze de plaats waar ze verstopt waren en ik kon vaak de rest van de rondslingerende brieven die tussen haar manuscripten lagen, helemaal niet redden, want zij stond niet toe dat iemand het werk waar ze op dat moment mee bezig was aanraakte. Dus moesten ze blijven liggen om beantwoord te worden, wanneer ze tenslotte op een later tijdstip te voorschijn kwamen. Maar geleidelijk aan vonden we betere methoden en op het laatst hoefden we niet zo veel verstoppertje meer te spelen.

Theosofia 107/2 · april 2006        51

Het eerste uur van de ochtend na het ontbijt, tijdens die twee jaar, blijft me altijd als een aangename herinnering bij. Alles was zo zonder plichtplegingen. Ik zat dan op de armleuning van haar grote leunstoel en rookte gehoorzaam de sigaret die ze me aanbood, terwijl zij haar brieven opende. Ze vertelde me wat zij wilde dat er gedaan werd en tekende diploma’s en certificaten, dit laatste echter onder grote druk, want ze had een afschuw van zulk mechanisch werk. Het was opwindend en ook leerzaam, want in onze grote Vereniging waren er altijd crises van min of meer ernstige aard. De vele meningsverschillen kwamen bij haar om opgelost te worden en de vele aanvallen moesten door haar het hoofd worden geboden en van repliek worden voorzien. Op die manier leerde ik veel van het karakter van de mens en van het innerlijk werk van de Vereniging en hoe het leven van de Vereniging van haar afhing. Ik zag ook veel bewijzen van haar royale vrijgevigheid en menige gift maakte ik over naar een arme theosoof of naar werk voor theosofische doeleinden onder de strikte belofte van geheimhouding, hoewel zij daarbij regelmatig tot op de bodem van haar ‘spaargeld’ kwam.

Hoewel HPB veel van haar correspondentie aan mij overliet, was dit toch niet zonder een zeker toezicht, want ze placht plotseling te vragen naar een antwoord dat nog niet verzonden was, of,  zonder waarschuwing vooraf, naar de kopie van een oude brief en als er een paar fouten in stonden, was de les die ik kreeg niet erg geruststellend voor mij. Er was één ding waar ze altijd bij mij op aandrong en dat was om een gevoel voor ‘fatsoenlijk zaken doen’ te ontwikkelen. Ze was genadeloos als deze wet van harmonie werd verbroken: ze liet je geen uitweg om te ontsnappen en ze luisterde naar geen enkel excuus, want ze bezat een overweldigend verstand en een enorme kennis die, niettegenstaande haar wijze van uitdrukken, die daar ogenschijnlijk niet bij pasten, altijd hun doel troffen; hoewel ze, inderdaad, de minuut erna weer de hartelijke vriend en oudere broeder was, misschien moet ik zelfs zeggen, de kameraad, zoals alleen zij wist hoe je die kon zijn.

Voor mij was een van de grootste bewijzen van HPB’s buitengewone gaven en kundigheid, als er al een bewijs voor nodig was, wanneer we geconfronteerd werden met de duidelijke oprechtheid van haar levenswerk, de manier waarop zij haar artikelen en boeken schreef. Ik kende elk boek dat zij in haar kleine bibliotheek had staan en toch placht zij dag na dag grote aantallen geschriften te produceren, die vol stonden met citaten die zelden fout waren. Ik herinner me bijna de laatste dag dat zij aan haar bureau zat en ik haar kamer binnenging om twee Griekse woorden in een citaat op te zoeken en ik haar vertelde dat ze niet juist waren. Nu, hoewel HPB in haar jeugd modern Grieks kon spreken en in oud Grieks was onderwezen door haar grootmoeder, was zij dit allang om allerlei redenen vergeten en de correctie van de woorden waar ik een opmerking over had, vereiste heel nauwkeurige scholing. ‘Waar heb je dit vandaan HPB?’ vroeg ik. ‘Ik weet zeker dat ik dat niet weet, mijn beste’ was haar enigszins ontmoedigende vinnige antwoord. ‘Ik zag het!’ en ze voegde er aan toe, dat ze er zeker van was dat ze gelijk had, want nu herinnerde ze zich wanneer ze de bewuste passage geschreven had, waarnaar verwezen werd. Ik overtuigde haar er echter van dat er iets fouts in stond en tenslotte zei ze: ‘Wel, natuurlijk weet ik dat je een groot expert in het Grieks bent, maar je kunt niet altijd op me zitten vitten. Ik ga proberen of ik het nog een keer kan zien en nu eruit.’ Waarmee ze bedoelde dat ze verder met haar werk wilde gaan, of in ieder geval genoeg van me had. Ongeveer twee minuten later riep ze me weer binnen en gaf mij een stukje papier waarop ze de twee woorden correct had opgeschreven en ze zei: ‘Wel, ik veronderstel dat je hierna een nog groter expert dan ooit zult zijn!’

52        Theosofia 107/2 · april 2006

Wat hierboven staat is één voorbeeld uit vele, maar het heeft weinig nut om deze allemaal na te vertellen, want zij betekenen alleen iets voor degene die er bij was en het publiek is nogal tevreden met zijn eigen onfeilbaarheid m.b.t. het oordelen en geeft er de voorkeur aan om kortzichtig te blijven.

HPB hield er van om ’s avonds haar huisgenoten om zich heen te hebben en ze deed haar best om ons te dwingen het werk een paar uur met rust te laten. Zij zelf speelde haar eeuwige spel patience, dat ze heel regelmatig afwisselde met een spel ‘dummy whist’(soort patience). Veel mensen hebben zich afgevraagd waarom HPB ’s avonds altijd ‘een kaartje legde’ en diegenen van ons die door ervaring geleerd hebben dat HPB niets deed zonder reden, concludeerden logischerwijze  dat er ook een betekenis in het kaartspel zat. De avond was de tijd voor anekdotes, voor toespelingen op het occultisme, voor een oneindige hoeveelheid aan praktische informatie. Er zat echter geen ordening in en niemand kon erop rekenen het een of ander te horen te krijgen, of een antwoord op een vraag te krijgen. We moesten wachten tot de gelegenheid zich voordeed en we hadden nooit spijt van het wachten wanneer de gelegenheid kwam.

Toen we naar ons huidige  hoofdkwartier verhuisden, werden er veel dingen veranderd. Als we terugkijken, lijkt het nu bijna wel alsof HPB ons aan het trainen was om ons ieder ogenblik te kunnen verlaten, hoewel er ogenschijnlijk voorbereidingen werden getroffen waarin zij zelf en haar permanente verblijf bij ons de belangrijkste factoren waren.

Vanaf de tijd dat ze naar Brighton ging in het eerste gedeelte van het vorige jaar heeft zij lichamelijk ontstellend geleden en was ze niet in staat om te werken, zoals ze gewoonlijk deed. Maar we leefden altijd vol grote verwachtingen dat zij in ieder geval haar normale gezondheid weer terug zou krijgen. In Landsdowne Road vond ze het altijd fijn om bezoekers te ontvangen en bijna elke avond kwam er bezoek voor haar. Maar in Avenue Road begon ze zich geleidelijk aan steeds meer te isoleren, zodat zij vaak zelfs de leden van haar huishouding ’s avonds niet wilde ontvangen, tenzij zij speciaal naar hen gevraagd had. Dan weer was zij tegen het eind vreemd rustig en toonde ze zelden meer de grote energie die haar karakteristieke eigenschap was. Toch was dezelfde onverwoestbare wil er, hoewel haar lichaam op was, want ze bleef aan haar bureau doorwerken zelfs als ze in bed had moeten liggen of in haar kist. Nog op de allerlaatste nacht voor ze ons verliet, stond ze erop haar werkkamer binnen te gaan en te kaarten. Het was inderdaad een laatste en uiterste inspanning van haar wil, want ze was zo zwak dat ze nauwelijks kon spreken of haar hoofd rechtop kon houden. En zo eiste de griep zijn belangrijkste slachtoffer. Dat is ten minste de mening van iemand die het als zijn hoogste eer beschouwt om de laatste van HPB’s privé secretarissen te zijn geweest.

Uit: The Theosophist, mei 2005

Vertaling: EKB