TVN Home » Nieuwsbrief » “Innerlijk evenwicht” door Radha Burnier

“Innerlijk evenwicht” door Radha Burnier

28 mei 2016

Bij het betreden van het spirituele pad hebben we evenwicht nodig. Alleen een innerlijke staat van evenwichtigheid verleent perspectief aan wat wij tegenkomen en stelt ons in staat juist te handelen. Zelfs bij het beoefenen van deugd moet er evenwicht zijn. Zonder evenwicht is de waarneming niet helder en dan gaan er veel dingen in ons leven fout.

In het hierna volgende artikel wijst Radha Burnier, de vorige internationaal President van de Theosophical Society, op het belang van evenwicht in al onze handelingen. Het gaat uiteindelijk om een evenwichtig bewustzijn dat op een diep niveau alles kent als een deel van het geheel. Dit is het niveau van waarheid, waarin er werkelijkheid noch onwerkelijkheid is, goed noch slecht. Wat waar is, is goed. Absoluutheid ligt voorbij alle verdeeldheid.

Innerlijk evenwicht

Bij het betreden van het spirituele pad hebben we evenwicht nodig; men zou zelfs kunnen zeggen dat we volmaakte balans nodig hebben. Alleen een innerlijke staat van evenwichtigheid verleent perspectief aan wat wij tegenkomen en stelt ons in staat juist te handelen. De Bhagavad Gita stelt dat evenwicht yoga is. Zonder evenwicht is de waarneming niet helder en daarom gaan er veel dingen in ons leven fout. De Upanisjads hebben het ook over het pad, dat zo scherp is als een scheermes, en de bijbel noemt het rechte en smalle pad; alle geschriften suggereren hetzelfde.

Zelfs bij het beoefenen van deugd moet er evenwicht zijn. Deugd die te ver doorgevoerd wordt, is geen deugd meer. Stelt u zich iemand voor die zo vrijgevig is dat hij links en rechts dingen weggeeft en niets overhoudt om zelf van te leven. Hij zal zichzelf tot een last maken voor anderen en hun bestaansmiddelen onder druk zetten. Normaliter moet vrijgevigheid gecombineerd worden met een redelijk en onzelfzuchtig gevoel voor wat passend is. Evenwicht ligt in het niet doorslaan naar de ene of de andere kant, niet aangetrokken of afgestoten worden. Zoals de Bhagavad Gita al zegt wordt de wijze met een evenwichtig en rustig denkvermogen (sthita-prajna) niet uit zijn evenwicht gebracht en door niets aangetrokken of afgestoten. Hij is altijd gefocust, diep in zichzelf en daarom is hij innerlijk onverstoorbaar en vredig.

In de Yoga Sutra’s wordt gesteld dat gehechtheid (raga) en afkeer (dvesha) horen bij de primaire aandoeningen of oorzaken van ellende. Het probleem ligt in het individu, niet buiten hem. Het gehele gemanifesteerde universum is een veld dat ons allerlei objecten voorhoudt die ons zowel kunnen aantrekken als afstoten. Het is een spel van geest en stof, het werkelijke en het onwerkelijke, het goede en het slechte. Mensen worden aangetrokken door dingen waarvan ze denken dat die goed zijn en afgestoten door wat slecht lijkt. De persoon die actief materiële dingen verwerft, denkt dat bezit hebben goed voor hem is. Zoals de Griekse filosofen reeds zeiden is degene die verkeerd handelt zich er niet echt van bewust dat hij verkeerd doet; hij gelooft dat hij zal krijgen wat goed is, maar hij is onbekend met wat werkelijk is en wat onwerkelijk. In bepaalde stadia van het menselijk leven trekt de materiële kant het denkvermogen aan, en in een volgend stadium is de spirituele kant weer aantrekkelijker. Maar het echte spirituele leven begint pas wanneer alle aantrekking tot objecten en pleziertjes en elk verlangen naar ervaringen op zich is opgehouden.

De lering van de Boeddha over de middenweg stelt dat we het lichaam en de zinnen niet moeten verwennen en tegelijkertijd mogen we het lichaam niet tuchtigen of martelen. Hetzelfde idee is te vinden in Aan de voeten van de Meester waarin staat dat het lichaam behandeld moet worden als een lastdier en niet verwaarloosd mag worden maar evenmin de vrije loop gelaten mag worden. Bepaalde Indiase boeken ontmoedigen mensen om geneugten van de zinnen na te jagen door onplezierige beschrijvingen te geven van het lichaam. We weten dat ieder deel van het lichaam begint te rotten zodra het gestorven is; het verliest alle bekoring. In het levende lichaam van een mens, een kat of een vogel zijn de ogen de prachtigste kenmerken. Zij zijn zo expressief; maar als het leven wegvliet zien diezelfde ogen er glazig en onaantrekkelijk uit. Andere delen van het lichaam zijn veel minder aantrekkelijk dan de ogen en dus vestigen bovengenoemde beschrijvingen de aandacht op de darmen en andere afstotende aspecten ervan. Dit is een extreme visie.

Aan de andere kant demonstreert de moderne wetenschap wat een wonder er ligt in elke cel, molecuul en in elk lichaamsdeel. Talloze zichtbare en onzichtbare delen functioneren tezamen om de functies van het lichaam als geheel te vervullen. Hoe weten die hoe ze moeten samenwerken?

Het lichaam is dus allebei deze dingen. Het verslechtert voortdurend, hetgeen betekent dat het zaad van bederf erin besloten ligt, zelfs als het er gezond uit lijkt te zien. Tegelijkertijd ligt er een verbluffende schoonheid in alle structurele delen en in het mysterie van hun gedrag en coördinatie. Dit is niet alleen zo in het complexe lichaam van de mens, maar zelfs in het piepkleine lijfje van een vlieg of een tor. De mensen die strenge ascese beoefend hebben (door op een spijkerbed te liggen, enzovoort) werden afgestoten door de ‘walgelijke’ kant van het lichaam, terwijl anderen zo in de ban van het lichaam waren dat zij een vicieus menselijk probleem hebben gemaakt van de seksualiteit.

Op een soortgelijke manier heeft het denkvermogen veel onaantrekkelijke aspecten wanneer het beïnvloed wordt door woede, lust en egoïsme. Toch is datzelfde denkvermogen in staat tot het aan de dag leggen van groot begrip en inspiratie. Het kan zelfs grote wijsheid reflecteren. Het gevoel dat men een zondaar is, wordt door sommige religies erin gestampt. Dit wordt gecreëerd door alleen naar de onaangenamere aspecten van het denkvermogen te kijken, zoals arrogantie, hardheid of geneigdheid tot het kwaad, terwijl degenen die zich bewust zijn van de diepte en reikwijdte ervan, het idealiseren. Kunnen wij onbevangen naar het denkvermogen kijken? Begrijpen ontstaat door voortdurende en niet vooringenomen observatie van het fysieke lichaam met haar gevoelens, en het manasische lichaam met haar emoties. Dan kunnen wij zowel de aantrekkelijke als de onaantrekkelijke kanten zien in vrienden en vreemden, in zogenaamd genot of pijn. Dan beginnen wij het geheel te begrijpen.

Ook het leven op aarde heeft twee aspecten. Er vinden veel akelige gebeurtenissen plaats. Een kraai grijpt een baby-eekhoorntje en pikt erin tot het arme diertje dood gaat. De poes zit voor een rat en verlamt hem van angst terwijl hij ermee speelt voordat hij hem doodt. Dit alles hoort bij de natuur. Men zegt dat de Boeddha als jongeman nagedacht heeft over het feit dat ieder dier op de loer ligt naar ieder ander dier. De strijd om te overleven introduceert woestheid, wedijver en andere ‘onwenselijke’ eigenschappen in het bewustzijn van schepselen en wij mensen schijnen die geërfd te hebben door onze genen. Maar er bestaat ook een andere kant: de buitengewone schoonheid van de natuur. Bloemen, vogels, bomen en planten, vissen, de jaargetijden en het uitspansel met al zijn wonderen verbijsteren ons. Er is een aspect van de natuur dat zo wijds en onvoorstelbaar mooi is dat de bron geprezen wordt in vele inspirerende gezangen. Daar deze twee aspecten van het leven nu eenmaal bestaan, kunnen we hetzij ontdaan zijn door het waarnemen van een systeem dat wreed lijkt te zijn ten opzichte van de zwakkeren, ofwel ons laten inspireren door de wonderen ervan.

Alles draait om het bewustzijn van de gewone mens en dat bewustzijn wordt geteisterd door het gevoel van dualiteit, van het aangename en het onaangename. Wij worden in verwarring en van de kook gebracht. Maar het evenwichtige bewustzijn blijft op een diep niveau van waaruit alles gekend wordt als een deel van het geheel. Dit is het niveau van waarheid, waarin er werkelijkheid noch onwerkelijkheid is, goed noch slecht. Wat waar is, is goed. Absoluutheid ligt voorbij alle verdeeldheid. Het betreden van het pad met zijn scheermesscherpe kanten betekent voortgaan naar die diepte in ons eigen bewustzijn – een pad van diepe kalmte, een sereniteit die niet oppervlakkig is. Kunnen wij leren minder aangedaan te worden door het getrek en geduw van de dualistische wereld? Bestaat dat echt of weerspiegelt het alleen maar de valse waarnemingen van het verdeelde denkvermogen?

Uit: The Theosophist, maart 2004

Vertaling: A.M.I.