TVN Home » Nieuwsbrief » artikelen » De Plaats van Vrede – Annie Besant

De Plaats van Vrede – Annie Besant

19 juni 2014

Ieder mens klaagt over de drukte, de onrust, de gehaastheid van het moderne leven. ‘Ik heb geen tijd’ is het meest gehoorde excuus. We lezen boekbesprekingen in plaats van boeken, hoofdartikelen in plaats van politieke verhandelingen, luisteren naar lezingen van anderen in plaats van zelf op zoek te gaan. Meer en meer wordt de aandacht van mannen en vrouwen gevangen gehouden door de oppervlakkige dingen van het leven: de kortstondige vreugde van zakelijke successen, het onbetekenende prestige van sociale verhevenheid, een kortstondige bekendheid in de wereld van de politiek of de letteren. Om al deze dingen te bereiken, zwoegen, konkelen en strijden mannen en vrouwen. Het werk moet onmiddellijk resultaat opleveren of het wordt als mislukt beschouwd; het doel moet altijd in zicht blijven om, met een snelle korte inspanning gepasseerd te kunnen worden, terwijl de applaudisserende menigte de winnaar toejuicht. De solide reputatie die door jaren hard werken wordt opgebouwd; het is een leven lang geduldig zwoegen op een terrein waarop de oogst pas kan rijpen lang nadat de zaaier verdwenen is; het weloverwogen kiezen voor een verheven ideaal, te hoog om de modale mens aan te trekken, te groots om in een leven tot stand te brengen; aan al deze zaken wordt met een schouderophalen, dat een gemoedelijke minachting of een achterdochtige blik uitdrukt, voorbijgegaan.

De tijdgeest wordt samengevat in de woorden van de scherpe Chinese wijsgeer: `Hij kijkt naar een ei en verwacht het te horen kraaien.’

De natuur gaat te langzaam voor ons en we vergeten dat wat we aan snelheid winnen, aan diepte verliezen. Maar er zijn ook mensen in wiens ogen de wervelende dans van muggen in het zonlicht niet het enige doel is van het menselijk bestaan. In sommige harten weerklinkt af en toe een zacht fluisterende stem die zegt dat al het ogenschijnlijk geraas en gedrang slechts een strijd is van schimmen, geprojecteerd op een scherm; dat maatschappelijk welslagen, succes in zaken, publieke bewondering hoogstens alledaagse zaken zijn; luchtbellen die door een woelig stromen worden meegevoerd en rivaliteit, jaloezie en bitterheid onwaardig zijn. Heeft het leven dan geen geheim dat niet aan de oppervlakte ligt? geen probleem dat niet door praten kan worden opgelost? geen schat die niet op de snelweg wordt verpletterd?

Een antwoord kan gevonden worden binnen de belevingswereld van elke man of vrouw, en dat antwoord verbergt in zich een suggestie naar een diepere, onderliggende waarheid. Veronderstel dat we een week of een maand in het jachtige stadsleven doorbrengen, met haar kleine opwindende gebeurtenissen, met haar streven naar de kleine triomfen van het maatschappelijk leven, met het koesteren van kleine verlangens, met haar pijn om onbetekenende teleurstellingen, met de wrijvingen tussen onze egocentrische ikjes en andere even egocentrische ikjes, en we ons hierna uit deze drukte en bedrijvigheid terugtrekken in de eenzaamheid van de stille bergen. Daar horen we enkel natuurlijke harmonie, die eerder met de stilte lijken samen te smelten dan deze te verstoren: het ruisen van de door de regen van de vorige nacht gezwollen waterval, het geritsel van de bladeren onder de voorzichtige hazenpootjes, het zachte geluid van water wanneer het waterhoen tussen het riet tevoorschijn schiet, het gekabbel van de draaikolk wanneer ze tegen de kiezels van de oever klotst, het zoemen van insecten in de kriskras door elkaar groeiende grassen, het zuigende geluid dat vissen maken wanneer ze in een beschaduwde poel rondhangen.

Daar waar de geest tot rust komt, gekalmeerd door de aanraking van de natuur, ver weg van het menselijk leven, hoe belangrijk zijn daar nog de dwaasheden, de ergernissen van de sociale maalstroom van werk en spel? Wat doet het er daar nog toe of we in een of andere onbeduidende strijd faalden of succes hadden? Wat doet het er nog toe dat we door de een gekleineerd en door de ander geprezen werden? We krijgen een nieuwe kijk, door afstand te nemen van die maalstroom, door onszelf los te maken van die woelige wateren en we zien dat deze uiterlijke dingen slechts een kleine rol zouden moeten spelen in het ware leven van de mens.

Afstand nemen, in zowel tijd als ruimte, geeft een weloverwogen oordeel over de goede en minder goede dingen in het leven. Wanneer weer tien jaar van ons leven verstreken zijn, kijken we terug naar de beproevingen, de vreugden, de verwachtingen en de teleurstellingen van die voorbije periode. We staan dan versteld over hoeveel energie we verspild hebben aan zaken die eigenlijk zo onbetekenend waren. Zelfs het grootste verdriet lijkt vreemd onwezenlijk wanneer het wordt beschouwd door een persoonlijkheid die een grote verandering heeft doorgemaakt.

Ons hele leven ging op in het leven van iemand anders en de enige waarde die het voor ons had, leek te schuilen in die geliefde. Toen die ene ons vertrouwen beschaamde dachten we dat ons leven voorbij en ons hart gebroken was. Naar mate de tijd verstreek, heelde die wonde en nieuwe uitdagingen ontplooiden zich op ons pad. Nu kijken we terug, zonder een krimp te geven, op een worsteling die ons leven bijna kapot maakte. Of, we braken met een vriend vanwege een paar bittere woorden; hoe dwaas lijken onze boosheid en opwinding wanneer we hier tien jaar later op terugkijken. Of we waren opgetogen over een moeizaam verworven succes; hoe onbeduidend lijkt het en hoe overdreven ons gevoel van triomf, wanneer we het in zijn juiste proporties en in het totaalbeeld van ons leven bezien; toen waren we er helemaal van vervuld en nu is het nog maar een moment uit het verleden. Deze filosofische rust wordt, wanneer we de overwinningen en de verliezen uit ons leven beschouwen met zo’n interval van tijd en ruimte, wreed verstoord als we weer terugkeren naar ons dagelijks leven.

Al die oude onbelangrijke dingen houden ons in een nieuwe gedaante nog steeds volop bezig; oude vreugden en zorgen grijpen ons in nieuwe vormen nog steeds aan. Zoals de Bhagavad Gita zegt: `De onstuimige zintuigen en organen brengen het hart met geweld in beweging.’ En zo beginnen we opnieuw ons leven te leiden met onbetekenende zorgen, kleinzielige ruzies, onbeduidende verlangens en onbelangrijke teleurstellingen.

Moet dit altijd zo zijn? We moeten leven in deze wereld en onze rol op het toneel van dit leven spelen. Moeten we dan altijd overgeleverd zijn aan deze voorbijgaande zaken? Of …. kunnen we, hoewel we temidden van dit alles moeten verblijven in ruimte en erdoor omringd moeten zijn in tijd, de Plaats van Vrede vinden, alsof we ons ver weg bevonden? Ja, dat kunnen we en dit is de waarheid die ten grondslag ligt aan het oppervlakkige antwoord dat we reeds gevonden hebben.

De mens is een onsterfelijk wezen in een omhulsel van vlees dat belevendigd en in beweging wordt gebracht door verlangens en passies. We koppelen dit omhulsel aan onszelf door een draad van onze onsterfelijke natuur. Deze draad is het denkvermogen en dit denkvermogen, hoe onbeteugeld en wispelturig het ook is, zwerft rond tussen de dingen van de aarde. Het wordt door passies en verlangens, door hoop en vrees in beweging gebracht. Het verlangt ernaar om uit alle bekers van zinnelijk genot te proeven en wordt verbijsterd en verdoofd door de glans en het tumult van zijn omgeving. En zo is, zoals Arjuna in de Bhagavad Gita klaagt `het denken vol gejaagdheid, turbulent en koppig’.

Boven deze maalstroom van het denken staat het Ware Zelf, als een serene en onbewogen getuige, het Spirituele Ego van de mens. Beneden kunnen stormen razen, maar boven is rust, de Plaats van Vrede. Want dat Zelf is eeuwig. Van welk belang zijn de tijdelijke zaken voor het Zelf, behalve dat zij ervaring brengen en kennis van goed en kwaad? Het heeft, wonend in zijn stoffelijk omhulsel, zo vaak dood en geboorte gekend, winst en verlies, vreugde en verdriet, plezier en smart. Het ziet dit alles als een bewegend schimmenspel voorbijgaan en geen rimpeling verstoort zijn onbewogen sereniteit.

Wanneer zijn omhulsel in strijd is, merkt het slechts dat de harmonie verbroken is. Leed is welkom als iets dat verwijst naar een mislukking en dat in zich de les draagt dat je datgene moet vermijden waar het uit voort kwam. Want het Ware Zelf moet over het stoffelijk gebied zegevieren, het zuiveren en sublimeren en kan alleen door lijden leren hoe zijn werk te doen. Het geheim nu van het bereiken van de Plaats van vrede ligt hierin dat we moeten leren ons bewustzijn te identificeren met het Ware Zelf in plaats van met het schijnbare zelf.

We identificeren ons met ons denken, met onze hersenfuncties zoals ze in ons lichaam werkzaam zijn. We identificeren ons met onze hartstochten en begeerten en zeggen: wij hopen of wij vrezen. We identificeren ons met ons lichaam, dat slechts het instrument is waarmee we ons in de stoffelijke wereld voortbewegen. Wanneer al deze delen van onze natuur in beweging gebracht worden door het contact met de uiterlijke dingen en de werveling ondergaan van het stoffelijk leven eromheen, worden wij ook in ons bewustzijn aangedaan.

De Gita zegt: `Het hart, dat niet onder beheersing is en dat de bevelen opvolgt van de voorbijgaande hartstochten, berooft ons van onze spirituele kennis, zoals de storm het scheepje meesleurt op de ziedende oceaan.’ Het gevolg hiervan is opwinding, verlies van evenwicht, prikkelbaarheid, gekwetste gevoelens, wrok, dwaasheden, leed – alles wat zo ver mogelijk verwijderd is van vrede, rust en kracht.

Drie wegen die tot vrede leiden

De manier om het Pad te gaan dat leidt naar de Plaats van Vrede is te pogen ons bewustzijn te identificeren met het Ware Zelf, te zien zoals het Ware Zelf ziet, te oordelen zoals het Ware Zelf oordeelt. We kunnen dat niet zomaar meteen – dat spreekt vanzelf – maar we kunnen beginnen het te proberen. De middelen daartoe zijn: jezelf losmaken van de voorwerpen der zintuigen, je niet druk maken over resultaten en mediteren, steeds weer opnieuw, over het Ware Zelf. Laten we elk van deze middelen wat nader beschouwen.

Het eerste kan alleen lukken door een voordurende en wijze zelfdiscipline. We kunnen onverschilligheid aankweken voor kleine ongemakken, voor tafelgenoegens, fysiek genot, en de uiterlijke dingen met een goed humeur en verdraagzaamheid ondergaan zoals ze komen, waarbij we de kleine vreugden en het verdriet vermijden noch najagen. Geleidelijk aan groeit er, zonder dat we somber of verlegen worden, zo’n onverschilligheid in ons, dat kleine probleempjes, die de meeste mensen in het dagelijks leven voordurend van hun stuk zouden brengen, onopgemerkt voorbijgaan. Dit maakt ons vrij om onze medemensen, die wel gestoord worden door zulke probleempjes, te helpen door hen onopvallend de hand boven het hoofd te houden en zo het levenspad te effenen voor voeten die kwetsbaarder zijn dan de onze.

Gematigdheid is bij het aanleren hiervan het meest wezenlijke element. Deze discipline, Arjuna, kan niet worden verkregen door de mens die meer dan genoeg eet of te weinig, noch door hem die de gewoonte heeft om veel te slapen en evenmin door hem die geneigd is teveel te waken. De meditatie die pijn teniet kan doen wordt tot stand gebracht door hem die matig is met eten en ontspanning, gematigd in zijn handelingen en die regelmatig slaapt en waakt.

Het lichaam moet niet te gronde gericht worden, het moet getraind worden. De tweede methode houdt in dat je je niet meer bekommert om resultaten. Dit betekent niet dat we het resultaat van ons handelen niet waarnemen om eruit te leren hoe we onze stappen moeten richten. Wij krijgen ervaring door de resultaten zo te bestuderen en op die wijze te leren. Het betekent dat we, als we een handeling naar ons beste inzicht en vermogen en met een zuivere bedoeling hebben verricht, die dan, figuurlijk gezien, verder los moeten laten en geen angst moeten voelen over de resultaten ervan.

De handeling die voltrokken is, kan niet herroepen worden en we schieten er niets mee op om erover te piekeren of in angst te zitten. Wanneer de resultaten ervan zichtbaar worden, kijken we ernaar om eruit te leren, maar we voelen er vreugde noch spijt over. Berouw of triomf leiden onze aandacht af van onze huidige taak en verzwakken ons daarin. Veronderstel dat de gevolgen van iets dat we deden schadelijk zijn. De wijze mens zegt dan: `Ik maakte een fout en moet in de toekomst een dergelijke blunder vermijden; maar berouw zal mijn huidige nuttigheid alleen maar verzwakken en de gevolgen van mijn verkeerde handeling niet kleiner maken. Dus in plaats van tijd te verspillen aan berouw, zal ik me inzetten om in de toekomst beter werk te doen.’

De waarde van het zich aldus losmaken van resultaten ligt in de rust van het denkvermogen die wordt verkregen en de concentratie die wordt opgebracht voor elke handeling. De Gita zegt: `Al wie bij mijn handelen deze handelingen opdraagt aan de Verheven Geest (het Ene Zelf) en elk egoïstisch belang in de resultaten van zijn handelingen aan de kant zet, die kan niet worden geraakt door zonde, net zomin als het lotusblad beroerd kan worden door de wateren. De werkelijk toegewijden verrichten, voor de zuivering van het hart, hun handelingen met hun lichaam, hun denkvermogen, hun begrip en hun zintuigen zonder enig zelfbelang daarbij te hebben.

De mens die toegewijd is en niet gehecht aan de vrucht van zijn werken verkrijgt rust; terwijl hij die door begeerte gehecht is aan de vrucht zijner handeling, daardoor tevens aan het aardse gebonden is.’ De derde methode, meditatie, is de meest doeltreffende, maar ook de moeilijkste. Zij bestaat uit een constant pogen onze identiteit met ons Ware Zelf te realiseren en zelf bewust te worden zoals het Ware Zelf is. `Waarnaar het wispelturige denken ook uitgaat, hij zou het ondergeschikt moeten maken, terug moeten brengen en het plaatsen voor de geest.’

Het is een werk waarmee je je leven Innig bezig bent, maar het brengt ons naar de Plaats van Vrede. We moeten steeds weer onze inspanningen vernieuwen en geduldig volharden. Dit kan worden ondersteund door enkele momenten voor jezelf te nemen en je iedere dag op een bepaalde tijd terug te trekken, zoals de schildpad zich in zijn huis terugtrekt, en je te herinneren dat we niet tijdelijk maar eeuwig zijn en dat gebeurtenissen van voorbijgaande aard ons helemaal niet kunnen beïnvloeden.

Met de geleidelijke groei van dit vermogen om `in het Zelf’ te verblijven, ontstaat niet alleen vrede, maar ook wijsheid, want afwezigheid van persoonlijke verlangens en erkenning van onze eeuwige en onsterfelijke aard maakt ons vrij om alles zonder vooroordelen of vooringenomenheid te beoordelen. `Wanneer deze rusttoestand bereikt is, zal daaruit spoedig een verlossing van alle problemen volgen; en het denken dat zo tot rust gekomen is en vast op een voorwerp gericht, neemt de waarheid van alle kanten in zich op.

De mens wiens hart en geest niet in rust zijn, heeft geen wijsheid. Zo, `bezeten van geduld, vindt hij geleidelijk rust’ en `verheven gelukzaligheid wordt zeker geschonken aan de wijze, wiens geest zo in vrede met zichzelf is; wiens hartstochten en begeerten zo onderworpen zijn; wie zo in het Ware Zelf verblijft en vrij is van zonde.’ Dit is het drievoudig Pad, dat naar de Plaats van Vrede leidt.

Daar te verblijven betekent Tijd en Dood overwonnen te hebben. Het `Pad klimt steeds verder omhoog’, maar de vleugels van de duif van Vrede schenken verkoeling aan het voorhoofd van de vermoeide pelgrim en tenslotte vindt hij de rust die door niets meer kan worden verstoord.

Hoe meer we het leven in het heden aanvaarden en eren,
hoe mooier en gemakkelijker het naar de toekomst zal leiden.

 Uit: The Spiritual Life . Volume II

 ESSAYS AND ADDRESSES

by

Annie Besant